Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had op 12 juli 2020 verzocht om een middelingsteruggaaf van € 5.040 op basis van artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) voor de jaren 2017, 2018 en 2019. De inspecteur verleende echter een middelingsteruggaaf van € 4.971, waarbij het verschil met het door de belanghebbende verzochte bedrag betrekking had op het belastingjaar 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning van € 75 terecht buiten beschouwing heeft gelaten bij de berekening van de middelingsteruggaaf. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de middelingsbeschikking en de uitspraak op bezwaar voldoende had gemotiveerd en dat er geen sprake was van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.