ECLI:NL:RBZWB:2022:2746
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Opleggen van bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet
In deze zaak heeft de maatschap [naam maatschap] uit [plaatsnaam] een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, gedateerd op 3 maart 2022, hield in dat er drie bestuurlijke boetes zijn opgelegd aan de verzoekster, met een totaalbedrag van € 24.721,20. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de boetes totdat er een definitieve uitspraak in de bezwaarprocedure is gedaan.
De minister heeft aangegeven bereid te zijn de inning van de boetes op te schorten, mits de verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening intrekt en zelf de kosten voor het griffierecht en de proceskosten draagt. De verzoekster heeft echter aangegeven dat zij alleen bereid is om het verzoek in te trekken als de minister ook de kosten vergoedt. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat er geen zitting nodig was.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie, waarin is geoordeeld dat de invordering van een bestuurlijke boete tot onomkeerbare gevolgen kan leiden, maar dat in dit geval geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die een andere conclusie rechtvaardigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing van het bestreden besluit afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 12 mei 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.