ECLI:NL:RBZWB:2022:272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB-21_3120
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake beëindiging uitkering Ziektewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 14 oktober 2021, waarin haar beroep tegen de beslissing op bezwaar van het UWV niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposante had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar recht op een uitkering op grond van de Ziektewet per 7 november 2020. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend, aangezien de beroepstermijn op 16 juli 2021 eindigde. De opposante voerde aan dat het beroepschrift tijdig was ingediend en dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding door haar psychische problemen.

De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift van openbare orde is en dat deze niet kan worden overschreden, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn. De rechtbank concludeerde dat de door de gemachtigde van de opposante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd met objectieve medische stukken en dat de gemachtigde tijdig een beroepschrift had kunnen indienen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing, zoals vermeld in de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3120 ZW V

uitspraak van 21 januari 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposante] , te [plaatsnaam] , opposante,

gemachtigde: mr. E. Yilmaz.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 4 juni 2021 van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder; UWV) inzake de beëindiging van haar recht op een uitkering op grond van de Ziektewet per 7 november 2020.
Bij uitspraak van 14 oktober 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het beroepschrift te laat is ingediend.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het beroepschrift tijdig is ingediend, omdat de beroepstermijn is geëindigd op zaterdag 17 juli 2021, dan wel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [1]
5. De dagtekening van de bestreden beslissing op bezwaar is vrijdag 4 juni 2021. Er is
geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift aanving op zaterdag 5 juni 2021 en eindigde op vrijdag 16 juli 2021.
6. De verzetrechter is van oordeel dat de door de gemachtigde van opposante gestelde berekening van de beroepstermijn onjuist is nu deze berekening ervan uitgaat dat een termijn van zes weken zevenmaal een zaterdag kan bevatten. [2]
7. Het beroepschrift is gedagtekend 17 juli 2021 en op diezelfde dag digitaal ingediend en ontvangen bij de rechtbank. Dit beroepschrift is niet tijdig ingediend.
Opposante stelt daarnaast een beroepschrift per post te hebben verzonden. De rechtbank heeft echter geen per post verzonden beroepschrift van opposante ontvangen. Zelfs als opposante moet worden gevolgd in haar standpunt dat het beroepschrift is verzonden, kan haar dat niet baten. Zij heeft namelijk verklaard dat het beroepschrift na de digitale indiening per post is verzonden. Daaruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn ter postbezorging is aangeboden en niet is ontvangen bij de rechtbank. Ook dan is het beroepschrift niet tijdig ingediend. [3]
8. De beroepstermijn is van openbare orde, dat wil zeggen dat het een fatale termijn is waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. [4]
9. De gemachtigde van opposante stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Opposante kampt namelijk reeds geruime tijd met ernstige psychische problemen en is bekend met PTSS-klachten. Als gevolg daarvan was zij tijdens nagenoeg de gehele zes weken van de beroepstermijn niet bereikbaar voor haar gemachtigde, is verwarring ontstaan over het instellen van beroep en was opposante psychisch niet in staat er tijdig zorg voor te (laten) dragen dat tijdig een beroepschrift kon worden ingediend. Daarnaast stelt opposante dat de overschrijding van de beroepstermijn haar niet kan worden tegengeworpen, omdat de bestreden beslissing op bezwaar voor haar ingrijpend van aard is en de termijnoverschrijding relatief gering is.
10. De verzetrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden waardoor een niet-ontvankelijk verklaring achterwege dient te blijven.
Het standpunt dat opposante vanwege psychische klachten niet in staat was zelf een beroepschrift in te (laten) dienen, zoals door de gemachtigde van opposante is gesteld, is niet met objectieve, medische stukken is onderbouwd. Namens opposante zijn medische stukken overgelegd, maar die zien niet op de periode van de beroepstermijn. Evenmin is aangetoond dat opposante gedurende de gehele beroepstermijn niet bereikbaar was voor de gemachtigde. Nu de gemachtigde van opposante ook in de bezwaarfase was betrokken bij deze zaak, had de gemachtigde namens opposante tijdig een beroepschrift kunnen indienen, al was het maar om de termijn veilig te stellen. Het door opposante gestelde belang bij het inhoudelijk behandelen van het beroep maakt dit niet anders. De Awb biedt in het kader van de ontvankelijkheid geen ruimte voor een belangenafweging. Opposante is zelf verantwoordelijk voor het tijdig (laten) indienen van een beroepschrift ter veiligstelling van de termijn en haar belangen.
11. In wat opposante heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 14 oktober 2021. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9, eerste lid, van de Awb.
2.Zie Centrale Raad van Beroep, 10 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5827.
3.Zie artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
4.Zie artikel 6:11 van de Awb.