ECLI:NL:RBZWB:2022:2716

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_999
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een verhuiskostenvergoeding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2022, betreft de zaak een geschil tussen een 76-jarige man, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder. Eiser had een verhuis-kostenvergoeding van € 2.763,75 aangevraagd in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had deze aanvraag in een eerder besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift door eiser. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de noodzaak van de woningaanpassingen niet meer kon worden vastgesteld en dat het college niet had aangetoond dat de verhuiskostenvergoeding de enige adequate oplossing was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/999 WMO15

uitspraak van 17 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [woonplaats] , gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 21 juli 2020 (primair besluit) heeft het college aan eiser een verhuis-kostenvergoeding toegekend van € 2.763,75 in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
In een besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 24 maart 2022. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn dochter [naam dochter] . Zij werd bijgestaan door eisers gemachtigde en [naam betrokkene] . Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is een 76-jarige man die bekend is met diabetes. Als gevolg van deze ziekte is zijn linker onderbeen geamputeerd. Hij woont in een woonunit op een industrieterrein die voorheen niet rolstoel door- en toegankelijk was. Op 8 juli 2019 is eiser opgenomen in een revalidatiecentrum. Op 25 juli 2019 heeft een ergotherapeut van dit centrum namens eiser bij het college een melding gedaan van een huisvestingsprobleem, om ervoor te zorgen dat eiser na zijn ontslag uit het revalidatiecentrum naar een aangepaste woning kan.
Op 31 juli 2019 heeft een huisbezoek en een keukentafelgesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van een Wmo-consulent en eisers dochter, om eisers hulpvraag en de mogelijkheden te bespreken. In het verslag van dit gesprek is opgenomen dat het aanleveren van offertes voor het uitvoeren van woningaanpassingen een onderdeel is van het onderzoek van het college in het kader van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.
Eisers dochter heeft op 11 november 2019 een e-mail gestuurd naar het college, met de mededeling dat de woningaanpassingen van haar vader € 29.850,50 hebben gekost. Het gaat hierbij om het aanpassen van de gang en doorgangen, de keuken, het straatwerk, en het realiseren van een rolstoelvriendelijke badkamer. Op 15 juni 2020 is namens eiser een aanvraag voor een maatwerkvoorziening ingediend.
In het primaire besluit heeft het college aan eiser een verhuiskostenvergoeding toegekend van € 2.763,75 in de vorm van een pgb. In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt college
2. Volgens het college kan de noodzaak van de gerealiseerde woningaanpassingen – en daarmee het recht op een maatwerkvoorziening – niet meer kan worden vastgesteld, omdat de aanpassingen al waren gerealiseerd voordat op 15 juni 2020 een aanvraag werd ingediend. Het college wijst hierbij op artikel 8, zesde lid, van de Verordening maatschap-pelijke ondersteuning Schouwen-Duiveland 2015 (de Verordening). Het college werpt eiser tegen dat tijdens het keukentafelgesprek op 31 juli 2019 en in het daarvan gemaakte verslag is aangegeven dat offertes van de gewenste woningaanpassingen moesten worden overgelegd. Omdat is gebleken dat de mogelijkheid tot verhuizen aanwezig was en dit de goedkoopste adequate oplossing was, is aan eiser een verhuiskostenvergoeding toegekend.
Eisers standpunt
3. Eiser stelt – kort samengevat – dat hij erop mocht vertrouwen dat de kosten van de woningaanpassingen zouden worden vergoed. Hij voert verder aan dat het college zijn standpunt dat achteraf niet kan worden vastgesteld of de betrokken kosten noodzakelijk waren onvoldoende heeft gemotiveerd. Op wat eiser aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
Relevante regelgeving
4. De rechtbank verwijst voor de relevante wet- en regelgeving naar de bijlage die is gehecht aan deze uitspraak.
Het stappenplan
5. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, volgt dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandig-heden en af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak (zie de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819) uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het college de hulpvraag in kaart heeft gebracht en daarnaast ook heeft vastgesteld welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het college de volgende vraag uit het stappenplan moest beantwoorden, namelijk bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. In geschil is of het college dit op de juiste wijze heeft gedaan.
Mocht eiser erop vertrouwen dat een maatwerkvoorziening zou worden toegekend?
6. Eiser stelt dat tijdens het keukentafelgesprek op 13 juli 2019 geen enkel voorbehoud is gemaakt dat in zijn geval zou kunnen worden volstaan met een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten, en dat in het verslag juist is vastgelegd dat hij geen verhuiswens heeft. De betrokken woningaanpassingen zijn volgens eiser in nauw overleg met het college in augustus 2019 gerealiseerd. Uit e-mailverkeer met het college volgt weliswaar niet dat een onvoorwaardelijk akkoord is gegeven voor het realiseren van de aanpassingen, maar wel wat deze zouden kosten en om welke aanpassingen het gaat. Volgens eiser heeft het college nooit de indruk gewekt dat onzeker zou zijn of de aanpassingen aan zijn woning vergoed zouden worden.
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:146) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is geweest van een toezegging, uitlating of gedraging als hiervoor bedoeld, op basis waarvan hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat een maatwerkvoorziening zou worden verstrekt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in de dossierstukken waarin communicatie is opgenomen tussen eisers dochter en het college geen concrete toezegging is opgenomen op dit punt. Eiser heeft dit ook erkend in zijn beroepschrift en ter zitting. Verder acht de rechtbank van belang dat het college blijkens pagina 3 van het verslag van het keukentafelgesprek van 31 juli 2019 richting eiser heeft aangegeven dat offertes van de gewenste woningaanpassingen moesten worden overgelegd. De rechtbank wijst hierbij op de volgende passage:
"Uw dochter [naam dochter] zal een offerte opvragen voor het uitvoeren van de noodzakelijke aanpassingen. De offerte is onderdeel van het onderzoek in het kader van een eventuele aanvraag voor woningaanpassingen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning".Eiser had hieruit kunnen afleiden dat hij geen vrijbrief had om op voorhand alle gewenste aanpassingen aan zijn woning te realiseren, zonder het college te kennen in de daaraan verbonden kosten. In het gespreksverslag en de e-mails die vanuit het college naar eiser zijn verstuurd kan ook overigens niet worden afgeleid dat sprake is geweest van toezeggingen, uitlatingen of gedragingen als bedoeld in de aangehaalde rechtspraak. Genoemde e-mails bevatten vooral verzoeken om nadere informatie. Zo is in een e-mail van de Wmo-consulent van 13 augustus 2019 opgenomen:
"Let op hiervoor is wel eerst een beschikking nodig vanuit Wmo. Wellicht dat bewijs van akkoord ziekenvervoer ook voldoende is. Voorwaarden even nalopen of dat echt zo is".Verder is in een e-mail van de Wmo-consulent van 4 december 2019 opgenomen:
"Helaas kan ik niets met een totaalbedrag van de aanpassing. Ik heb een gespecificeerde offerte nodig van het uitgevoerde werk om te beoordelen wat er mogelijk onder de Wmo valt". De enkele afwezigheid van een negatief bericht over de toekenning van een maatwerkvoorziening vormt – anders dan eiser kennelijk meent – ook geen toezegging, uitlating of gedraging waaraan hij gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen.
Kan de noodzaak van de woningaanpassingen achteraf worden vastgesteld?
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan het college niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de noodzaak van de gerealiseerde woningaanpassingen – en daarmee het recht op een maatwerkvoorziening – niet meer kan worden vastgesteld door eisers handelswijze. Het college heeft hierbij enkel gewezen op artikel 8, zesde lid, van de Verordening, waarin is opgenomen dat geen voorziening wordt toegekend als de belanghebbende door zijn gedrag het verstrekken, onderhouden of verantwoorden van de voorziening onmogelijk maakt. Het college heeft ten onrechte niet gemotiveerd dat het verstrekken van de gewenste voorziening inderdaad onmogelijk is geworden door eisers handelen, omdat niet meer zou kunnen worden vastgesteld dat alle aanpassingen noodzakelijk waren. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit de dossierstukken kan worden afgeleid welke aanpassingen aan eisers woning zijn verricht, dat een huisbezoek en keukentafelgesprek heeft plaatsgevonden voordat de aanpassingen zijn gerealiseerd, en dat namens eiser ter zitting is verklaard dat foto’s beschikbaar zijn van de oude situatie in eisers woning.
Mocht het college volstaan met het toekennen van een verhuiskostenvergoeding?
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook niet mogen volstaan met het toekennen van een verhuiskostenvergoeding. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting niet blijkt dat – zoals het college stelt – de mogelijkheid tot verhuizen aanwezig was, en dat dit de goedkoopste adequate oplossing was. Het college heeft ten onrechte niet voorzien in een nadere motivering op dit punt, waarbij de rechtbank opmerkt dat namens eiser ter zitting onweersproken is gesteld dat eisers dochter(s) wel actief hebben geprobeerd om een geschikte woning te vinden, maar dat dit niet is gelukt in de beperkte periode voorafgaand aan eisers ontslag uit het revalidatiecentrum.
Conclusie
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eisers beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu nog nader onderzoek zal moeten plaatsvinden, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Omdat de duur van dat onderzoek onduidelijk is, ligt ook een bestuurlijke lus niet in de rede. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in eisers proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 17 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – relevante regelgeving

Wmo 2015
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het eerste lid bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid. Het tweede lid bepaalt dat een cliënt, voordat het onderzoek van start gaat, het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij zijn omstandigheden, zoals genoemd in deze bepaling, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, onderzoekt het college
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt,
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen,
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen. In het vijfde lid van dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
Ingevolge artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Ingevolge artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 wordt in de verordening in ieder geval bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Ter voldoening aan het vorengaande is de Verordening maatschappelijke ondersteuning Schouwen-Duiveland 2015 vastgesteld.
Verordening maatschappelijke ondersteuning Schouwen-Duiveland 2015
Artikel 8 - Criteria voor een maatwerkvoorziening
1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.
2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en
b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
a. de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en
b. de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,
a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of
c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
6. Geen voorziening wordt toegekend als de belanghebbende door zijn gedrag het verstrekken, onderhouden of verantwoorden van de voorziening onmogelijk maakt.