OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is een 76-jarige man die bekend is met diabetes. Als gevolg van deze ziekte is zijn linker onderbeen geamputeerd. Hij woont in een woonunit op een industrieterrein die voorheen niet rolstoel door- en toegankelijk was. Op 8 juli 2019 is eiser opgenomen in een revalidatiecentrum. Op 25 juli 2019 heeft een ergotherapeut van dit centrum namens eiser bij het college een melding gedaan van een huisvestingsprobleem, om ervoor te zorgen dat eiser na zijn ontslag uit het revalidatiecentrum naar een aangepaste woning kan.
Op 31 juli 2019 heeft een huisbezoek en een keukentafelgesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van een Wmo-consulent en eisers dochter, om eisers hulpvraag en de mogelijkheden te bespreken. In het verslag van dit gesprek is opgenomen dat het aanleveren van offertes voor het uitvoeren van woningaanpassingen een onderdeel is van het onderzoek van het college in het kader van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.
Eisers dochter heeft op 11 november 2019 een e-mail gestuurd naar het college, met de mededeling dat de woningaanpassingen van haar vader € 29.850,50 hebben gekost. Het gaat hierbij om het aanpassen van de gang en doorgangen, de keuken, het straatwerk, en het realiseren van een rolstoelvriendelijke badkamer. Op 15 juni 2020 is namens eiser een aanvraag voor een maatwerkvoorziening ingediend.
In het primaire besluit heeft het college aan eiser een verhuiskostenvergoeding toegekend van € 2.763,75 in de vorm van een pgb. In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Volgens het college kan de noodzaak van de gerealiseerde woningaanpassingen – en daarmee het recht op een maatwerkvoorziening – niet meer kan worden vastgesteld, omdat de aanpassingen al waren gerealiseerd voordat op 15 juni 2020 een aanvraag werd ingediend. Het college wijst hierbij op artikel 8, zesde lid, van de Verordening maatschap-pelijke ondersteuning Schouwen-Duiveland 2015 (de Verordening). Het college werpt eiser tegen dat tijdens het keukentafelgesprek op 31 juli 2019 en in het daarvan gemaakte verslag is aangegeven dat offertes van de gewenste woningaanpassingen moesten worden overgelegd. Omdat is gebleken dat de mogelijkheid tot verhuizen aanwezig was en dit de goedkoopste adequate oplossing was, is aan eiser een verhuiskostenvergoeding toegekend.
3. Eiser stelt – kort samengevat – dat hij erop mocht vertrouwen dat de kosten van de woningaanpassingen zouden worden vergoed. Hij voert verder aan dat het college zijn standpunt dat achteraf niet kan worden vastgesteld of de betrokken kosten noodzakelijk waren onvoldoende heeft gemotiveerd. Op wat eiser aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
4. De rechtbank verwijst voor de relevante wet- en regelgeving naar de bijlage die is gehecht aan deze uitspraak.
5. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, volgt dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandig-heden en af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak (zie de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819) uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat: - het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het college de hulpvraag in kaart heeft gebracht en daarnaast ook heeft vastgesteld welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het college de volgende vraag uit het stappenplan moest beantwoorden, namelijk bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. In geschil is of het college dit op de juiste wijze heeft gedaan.
Mocht eiser erop vertrouwen dat een maatwerkvoorziening zou worden toegekend?
6. Eiser stelt dat tijdens het keukentafelgesprek op 13 juli 2019 geen enkel voorbehoud is gemaakt dat in zijn geval zou kunnen worden volstaan met een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten, en dat in het verslag juist is vastgelegd dat hij geen verhuiswens heeft. De betrokken woningaanpassingen zijn volgens eiser in nauw overleg met het college in augustus 2019 gerealiseerd. Uit e-mailverkeer met het college volgt weliswaar niet dat een onvoorwaardelijk akkoord is gegeven voor het realiseren van de aanpassingen, maar wel wat deze zouden kosten en om welke aanpassingen het gaat. Volgens eiser heeft het college nooit de indruk gewekt dat onzeker zou zijn of de aanpassingen aan zijn woning vergoed zouden worden.
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:146) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. 8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is geweest van een toezegging, uitlating of gedraging als hiervoor bedoeld, op basis waarvan hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat een maatwerkvoorziening zou worden verstrekt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in de dossierstukken waarin communicatie is opgenomen tussen eisers dochter en het college geen concrete toezegging is opgenomen op dit punt. Eiser heeft dit ook erkend in zijn beroepschrift en ter zitting. Verder acht de rechtbank van belang dat het college blijkens pagina 3 van het verslag van het keukentafelgesprek van 31 juli 2019 richting eiser heeft aangegeven dat offertes van de gewenste woningaanpassingen moesten worden overgelegd. De rechtbank wijst hierbij op de volgende passage:
"Uw dochter [naam dochter] zal een offerte opvragen voor het uitvoeren van de noodzakelijke aanpassingen. De offerte is onderdeel van het onderzoek in het kader van een eventuele aanvraag voor woningaanpassingen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning".Eiser had hieruit kunnen afleiden dat hij geen vrijbrief had om op voorhand alle gewenste aanpassingen aan zijn woning te realiseren, zonder het college te kennen in de daaraan verbonden kosten. In het gespreksverslag en de e-mails die vanuit het college naar eiser zijn verstuurd kan ook overigens niet worden afgeleid dat sprake is geweest van toezeggingen, uitlatingen of gedragingen als bedoeld in de aangehaalde rechtspraak. Genoemde e-mails bevatten vooral verzoeken om nadere informatie. Zo is in een e-mail van de Wmo-consulent van 13 augustus 2019 opgenomen:
"Let op hiervoor is wel eerst een beschikking nodig vanuit Wmo. Wellicht dat bewijs van akkoord ziekenvervoer ook voldoende is. Voorwaarden even nalopen of dat echt zo is".Verder is in een e-mail van de Wmo-consulent van 4 december 2019 opgenomen:
"Helaas kan ik niets met een totaalbedrag van de aanpassing. Ik heb een gespecificeerde offerte nodig van het uitgevoerde werk om te beoordelen wat er mogelijk onder de Wmo valt". De enkele afwezigheid van een negatief bericht over de toekenning van een maatwerkvoorziening vormt – anders dan eiser kennelijk meent – ook geen toezegging, uitlating of gedraging waaraan hij gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen.
Kan de noodzaak van de woningaanpassingen achteraf worden vastgesteld?
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan het college niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de noodzaak van de gerealiseerde woningaanpassingen – en daarmee het recht op een maatwerkvoorziening – niet meer kan worden vastgesteld door eisers handelswijze. Het college heeft hierbij enkel gewezen op artikel 8, zesde lid, van de Verordening, waarin is opgenomen dat geen voorziening wordt toegekend als de belanghebbende door zijn gedrag het verstrekken, onderhouden of verantwoorden van de voorziening onmogelijk maakt. Het college heeft ten onrechte niet gemotiveerd dat het verstrekken van de gewenste voorziening inderdaad onmogelijk is geworden door eisers handelen, omdat niet meer zou kunnen worden vastgesteld dat alle aanpassingen noodzakelijk waren. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit de dossierstukken kan worden afgeleid welke aanpassingen aan eisers woning zijn verricht, dat een huisbezoek en keukentafelgesprek heeft plaatsgevonden voordat de aanpassingen zijn gerealiseerd, en dat namens eiser ter zitting is verklaard dat foto’s beschikbaar zijn van de oude situatie in eisers woning.
Mocht het college volstaan met het toekennen van een verhuiskostenvergoeding?
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook niet mogen volstaan met het toekennen van een verhuiskostenvergoeding. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting niet blijkt dat – zoals het college stelt – de mogelijkheid tot verhuizen aanwezig was, en dat dit de goedkoopste adequate oplossing was. Het college heeft ten onrechte niet voorzien in een nadere motivering op dit punt, waarbij de rechtbank opmerkt dat namens eiser ter zitting onweersproken is gesteld dat eisers dochter(s) wel actief hebben geprobeerd om een geschikte woning te vinden, maar dat dit niet is gelukt in de beperkte periode voorafgaand aan eisers ontslag uit het revalidatiecentrum.
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eisers beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu nog nader onderzoek zal moeten plaatsvinden, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Omdat de duur van dat onderzoek onduidelijk is, ligt ook een bestuurlijke lus niet in de rede. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).