ECLI:NL:RBZWB:2022:2710

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8415
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van een aansluitende uitkering na ontslag wegens verstoorde arbeidsverhoudingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het dagelijks bestuur van Waterschap Scheldestromen. Eiseres, die sinds 1990 in dienst was van het waterschap, kreeg op 13 maart 2017 eervol ontslag wegens verstoorde verhoudingen. In een besluit van 18 december 2019 werd haar een bovenwettelijke uitkering toegekend, maar in een later besluit van 30 juli 2020 verklaarde het waterschap de bezwaren van eiseres tegen dit besluit ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 maart 2022 in Middelburg heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat het waterschap ten onrechte geen aansluitende uitkering heeft toegekend. Het waterschap stelde echter dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een aansluitende uitkering, omdat zij niet als 'ex-ambtenaar' kan worden aangemerkt volgens de bepalingen in de Sectorale Arbeidsvoorwaarden-regelingen Waterschapspersoneel (SAW).

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres niet is ontslagen op grond van reorganisatie, maar wegens verstoorde arbeidsverhoudingen. Dit betekent dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor een aansluitende uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het waterschap het bestreden besluit terecht heeft gebaseerd op de SAW en dat er geen sprake is van ernstige feilen in de totstandkoming van deze regeling. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8415 AW

uitspraak van 16 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [woonplaats] ,

en
het dagelijks bestuur van Waterschap Scheldestromen(het waterschap), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 18 december 2019 (primair besluit) heeft het waterschap een bovenwettelijke uitkering aan eiseres toegekend als aanvulling op haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
In een besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het waterschap de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 24 maart 2022. Eiseres is verschenen. Het waterschap werd – via een videoverbinding – vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] , werkzaam bij [naam bedrijf 1] .

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiseres was sinds 1990 in dienst van (de rechtsvoorganger) van het waterschap, voor het laatst in de functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling] . In een besluit van 6 maart 2017 is aan eiseres eervol ontslag verleend per 13 maart 2017 wegens verstoorde verhoudingen, met toepassing van artikel 8:8 (inmiddels vernummerd naar artikel 8:10) van de Sectorale Arbeidsvoorwaarden-regelingen Waterschapspersoneel (SAW).
Naar aanleiding van haar ontslag heeft eiseres op 13 maart 2017 een WW-uitkering aangevraagd bij het UWV. Deze aanvraag is in een besluit van 24 maart 2017 door het UWV afgewezen omdat eiseres verwijtbaar werkloos zou zijn. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In een besluit van 14 juni 2017 is het UWV alsnog overgegaan tot het toekennen van een WW-uitkering van 13 maart 2017 tot en met 12 mei 2019, nadat uit nieuwe informatie was gebleken dat geen sprake was van verwijtbare werkloosheid.
Op 5 december 2019 heeft het waterschap een aanvraag van eiseres ontvangen voor een bovenwettelijke uitkering als aanvulling op haar WW-uitkering. In het primaire besluit heeft het waterschap een dergelijke uitkering aan eiseres toegekend, maar ook bepaald dat deze niet tot uitbetaling komt.
In het bestreden besluit heeft het waterschap de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres is daarbij – anders dan zoals door haar bepleit in de bezwaarfase – niet in aanmerking gebracht voor een zogenoemde 'reparatie-uitkering 3e WW-jaar' (hierna: een aansluitende uitkering).
Standpunt waterschap
2. Volgens het waterschap heeft eiseres geen recht op een aansluitende uitkering. Zij voldoet niet aan de daarvoor geldende voorwaarden zoals vervat in artikel 5.5.13, tweede lid, van de SAW, omdat zij geen 'ex-ambtenaar' is in de zin van genoemde bepaling. Aan eiseres is immers geen ontslag verleend op grond van reorganisatie, maar op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Het waterschap wijst hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 juli 2020 (ECLI:NL: CRVB:2020:1443), waarin genoemde ontslaggrond is bevestigd.
Standpunt eiseres
3. Eiseres stelt dat het waterschap ten onrechte geen aansluitende uitkering aan haar heeft toegekend. Zij wijst daarbij op de CAO-afspraken tussen de vakbonden en haar voormalige werkgever, zoals vastgelegd in de SAW. Eiseres stelt dat haar pas na een hele zoektocht duidelijk is geworden dat haar voormalig werkgever een verzekering heeft afgesloten bij [naam bedrijf 2] , en dat [naam bedrijf 1] gaat over de aansluitende uitkering. Volgens eiseres heeft haar voormalige werkgever haar ten onrechte niet gewezen op haar rechten en hoe zij die moest effectueren, waarbij zij wijst op artikel 5.5.17 van de SAW.

Relevante bepalingen in de SAW

4. Hieronder volgt een weergave van de relevante bepalingen in de SAW.
Artikel 5.5.8, eerste lid, van de SAW
De ex-ambtenaar:
a. aan wie ontslag is verleend op grond van reorganisatie (artikel 8.6 SAW) en;
b. die uit hoofde van voornoemd ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet en,
c. deze WW-uitkering daadwerkelijk ontvangt heeft recht op een aanvullende en aansluitende uitkering naar aanleiding van dit hoofdstuk, volgens de voorwaarden die zijn vermeld.
Artikel 5.5.13, tweede lid, van de SAW
De ex-ambtenaar die recht heeft op een aanvullende uitkering, heeft tevens recht op een aansluitende uitkering, met uitzondering van de situaties zoals bedoeld in artikel 5.5.11 en 5.5.12 SAW, indien de uitkomst van de formule, zoals vermeld in artikel 5.5.16, lid 1 SAW, hoger is dan 0.
5. Bovenstaande bepalingen zijn op 15 december 2016 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2016 aan de SAW toegevoegd, waarbij de rechtbank wijst op de in het dossier gevoegde brief van het waterschap van 22 december 2016, en de inleiding van hoofdstuk 5 van deel 3 van de SAW. Daarin is het volgende overgangsrecht opgenomen:
"In het cao akkoord 2014-2016 hebben sociale partners een aantal afspraken over uitstroom en WW gemaakt. Vanaf 1 januari 2016 sluiten de waterschappen aan op wijzigende wet- en regelgeving. De aanvullende WW-uitkering wordt geïntegreerd in hoofdstuk 5 en de nawettelijke WW vervalt. Daarvoor in de plaats komt de volledige financiering door de werkgever van het derde WW-jaar. Voor medewerkers die op 31 december 2015 een WW-uitkering hebben, blijft hoofdstuk 8 paragraaf 2 van kracht". Omdat eiseres is ontslagen met ingang van 13 maart 2017 en zij vanaf die datum pas recht heeft op een WW-uitkering, is de SAW zoals deze geldt per 1 januari 2016 op haar van toepassing.
Mocht het waterschap het bestreden besluit baseren op de bepalingen in de SAW?
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het waterschap het bestreden besluit baseren op de hiervoor aangehaalde bepalingen in de SAW. De SAW is een algemeen verbindend voorschrift. Zoals de CRvB heeft overwogen (zie de uitspraken van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830 en 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015: 1550) kan de rechter een wet in materiële zin wel beoordelen, maar dient hij daarbij de ter zake in ons staatsbestel passende terughoudendheid in acht te nemen. De rechter zal het resultaat van de afweging van alle betrokken belangen door de materiële wetgever in beginsel moeten respecteren. Dit lijdt uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de SAW tot stand is gekomen in overleg tussen vakbonden en de waterschappen. Nu geen sprake is van ernstige feilen die kleven aan de inhoud of de totstandkoming van de SAW, kan deze als grondslag dienen voor de daarop gebaseerde besluiten. Evenmin kan worden gezegd dat een correcte toepassing van de SAW in dit concrete geval een onrechtmatig besluit oplevert, omdat met bepaalde belangen onvoldoende rekening is gehouden.
Heeft het waterschap ten onrechte geen aansluitende uitkering toegekend?
7. Ingevolge artikel 5.5.8, eerste lid, en artikel 5.5.13, tweede lid, van de SAW heeft alleen een 'ex-ambtenaar' recht op een aansluitende uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het waterschap zich terecht op het standpunt dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een 'ex-ambtenaar' in de zin van artikel 5.5.8, eerste lid, van de SAW. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarde die is opgenomen onder sub a van deze bepaling, inhoudende dat de betrokkene moet zijn ontslagen wegens een reorganisatie. Met de uitspraak van de CRvB van 9 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1443) staat immers in rechte vast dat eiseres is ontslagen wegens verstoorde arbeidsverhoudingen (en dus niet wegens een reorganisatie). Wat eiseres ter zitting heeft aangevoerd over haar procedure bij de CRvB doet hier niet aan af. Eiseres kan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat haar voormalige werkgever ten onrechte heeft verzuimd om haar te wijzen op haar wettelijke rechten, en hoe zij die moest effectueren. Nu eiseres geen recht heeft op een aansluitende uitkering, had haar voormalige werkgever haar ook niet op dit recht hoeven te wijzen.

Conclusie

8. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 16 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.