ECLI:NL:RBZWB:2022:2694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
19/727 t/m 19/730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met vergrijpboetes wegens niet aangegeven inkomsten uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2022 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2015 en 2016. De inspecteur van de Belastingdienst heeft aan de belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd, omdat hij van mening was dat de belanghebbende inkomsten had genoten uit de handel in verdovende middelen, die niet waren aangegeven in de belastingaangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft verhoogd, en dat de opgelegde vergrijpboetes passend zijn, maar heeft deze wel gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen in stand gelaten, met uitzondering van de hoogte van de boetes, die zijn verlaagd. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende zich schuldig had gemaakt aan (voorwaardelijk) opzet door zijn inkomsten uit de drugshandel niet aan te geven, en dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd voor de hoogte van de navorderingsaanslagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/00727 tot en met BRE 19/00730
uitspraak van 25 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2015 en 2016 opgelegd. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 zijn aan belanghebbende boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente gegeven. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen Zvw 2015 en 2016 zijn aan belanghebbende beschikkingen belastingrente gegeven.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de onder 1.1 genoemde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw, de boetebeschikkingen en de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 22 februari 2021, door de rechtbank ontvangen op 23 februari 2021, heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Op 15 maart 2022, door de rechtbank op diezelfde dag ontvangen, heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde M.C.J. Schoenmakers, verbonden aan Römkens Fiscale Advocatuur te ‘s-Hertogenbosch, en [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] namens de inspecteur. Ter zitting heeft de inspecteur een e-mail overgelegd over de schade-uitkering aan belanghebbende. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende stond volgens de gemeentelijke basisadministratie in de jaren 2015 en 2016 samen met zijn moeder, [moeder] , ingeschreven op het adres [adres 1] .
2.2.
Naar aanleiding van meerdere meldingen vanaf mei 2015 over belanghebbende in relatie tot georganiseerde handel, productie en transport van synthetische drugs, harddrugs en softdrugs, is medio april 2016 een strafrechtelijk opsporingsonderzoek met de naam “ [naam 1] ” gestart naar belanghebbende.
2.3.
Voor het jaar 2015 heeft belanghebbende op 2 mei 2016, zonder daartoe te zijn uitgenodigd, aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 14.086. De voorlopige en definitieve aanslag zijn respectievelijk op 10 juni 2016 en 3 februari 2017 overeenkomstig de aangifte opgelegd.
2.4.
Voor het jaar 2016 heeft belanghebbende op 14 maart 2017, zonder daartoe te zijn uitgenodigd, aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 14.257. De definitieve aanslag is op 12 mei 2017 overeenkomstig de aangifte opgelegd.
2.5.
Op 31 januari 2017 is in het kader van het strafrechtelijk onderzoek de woning van belanghebbende en een loods aan [adres 2] doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn onder meer een auto van het merk Mercedes-Benz, een bedrag van
€ 24.285 aan contant geld, sieraden, kleding van exclusieve merken en administratieve bescheiden aangetroffen. De administratieve bescheiden bestonden onder meer uit facturen voor auto’s, een exclusief horloge en een exclusieve zonnebril, een verzekeringsbewijs van een tv, een overschrijvingsbewijs en een bewijs van de contante opname van € 10.000. Daarnaast is in de loods aan [adres 2] een operationeel laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs aangetroffen. Bij de ontmanteling van dit laboratorium door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) is een aantal monsters genomen.
2.6.
Op grond van het Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen (RIEC-convenant) heeft de inspecteur van het openbaar ministerie gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] ontvangen. De ontvangst van deze gegevens was de aanleiding voor de start van een controleonderzoek naar de door belanghebbende in 2015 en 2016 genoten inkomsten. De bevindingen uit het controleonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 13 februari 2018 (het controlerapport).
2.7.
In het controlerapport wordt, onder verwijzing naar de uit het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] volgende bewijsstukken, ervan uitgegaan dat belanghebbende zich bezig heeft gehouden met de vervaardiging van synthetische drugs en handel in verdovende middelen. In het controlerapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

3.2.1 Bankgegevens
Volgens informatie van de politie is belastingplichtige in de jaren 2015 en 2016 houder van de bankrekening met IBAN nummer [rekening nummer] . De politie heeft aan ons de afschriften tot en met 18 augustus 2016 van deze bankrekening verstrekt.
De mutaties op deze bankrekening hebben wij gerubriceerd en getotaliseerd. Hiervan hebben wij het volgende overzicht.
(…)
3.2.2
Contant geld
Op 31 januari 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het woonadres van belastingplichtige. Tijdens deze doorzoeking is voor een bedrag van € 24.285 aan contant geld aangetroffen.
3.2.3
Financiële bescheiden
Op 31 januari 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het woonadres van belastingplichtige. Tijdens deze doorzoeking zijn verschillende voorwerpen aangetroffen die voor dit onderzoek relevant zijn:
• Een document van [naam 2] d.d. 9 januari 2015, waaruit blijkt dat belastingplichtige op deze datum een machtiging geeft aan [naam 3] om € [nummer 6] ,95 af te schrijven van zijn bankrekening met nummer [rekening nummer] , in verband met een LCD-Plasma verzekeringsplan. Volgens dit document heeft belastingplichtige op dezelfde datum een TV van het merk Sharp, type LC70UQ10en aangekocht voor een bedrag van € 2.497. Het document is ondertekend door belastingplichtige. De afschrijving van dit bedrag vinden wij niet terug op de bankrekening van belastingplichtige. Daarom gaan wij ervan uit dat dit bedrag contant betaald is door belastingplichtige op 9 januari 2015.
• Een factuur van [naam 4] d.d. 26 januari 2015, factuurnummer: 101030. De factuur is gericht aan belastingplichtige. Volgens deze factuur heeft belastingplichtige een [auto 1] met kenteken [kenteken 1] aangekocht voor een bedrag van € 29.500. Op de factuur staat genoteerd: "Voldaan per kas 26-1-2015".
• Een factuur van [naam 4] d.d. 28 juli 2015, factuurnummer: 101206. De factuur is gericht aan de moeder van belastingplichtige, [moeder] . De factuur betreft de inkoop van een [auto 1] met kenteken [kenteken 1] voor € 28.000 en de verkoop van een [auto 2] met kenteken [kenteken 2] voor € 44.000. Volgens deze factuur wordt in totaal € 16.000 voldaan.
In het kader van deze factuur is nader onderzoek gedaan. De boekhouding van [naam 4] is op dit punt nader onderzocht. Hieruit blijkt dat de [auto 2] met kenteken [kenteken 2] op 6 april 2016 weer is ingekocht en dat men in dit kader een schuld heeft van € 40.000 aan belastingplichtige. De eigenaar van [naam 4] , de heer [persoon 1] is door de politie hierover bevraagd. Hij heeft verklaard dat de [auto 2] is ingekocht van belastingplichtige en dat er sprake is van een mondelinge overeenkomst van consignatie. Dit wil zeggen dat de schuld van € 40.000 aan belastingplichtige betaald wordt zodra [naam 4] deze auto verkocht heeft. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige op 28 juli 2015 een bedrag van € 16.000 contant heeft voldaan.
Uit de boekhouding van [naam 4] blijkt dat belastingplichtige op 11 juli 2016 een [auto 3] met kenteken [kenteken 3] koopt. Dit voertuig kost € 39.500. In het boekhoudkundig invoerverslag met betrekking tot deze auto zijn op 31 juli 2016 kasstortingen geboekt van € 20.000, € 5.000 en € 4.000. Op 30 september 2016 is nog een kasstorting geboekt van € 10.000. In totaal is dus € 39.000 per kas gestort. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige op 28 juli 2015 een bedrag van € 39.000 contant heeft voldaan.
• Een factuur van [naam 5] d.d. 15 april 2016 inzake een contant aangekocht horloge van het merk Hublot, type Big Bang 38mm Steel White. Aankoopbedrag is € 8.800. Wij zien de betaling van dit horloge niet op de bankafschriften van belastingplichtige. Daarom gaan wij ervan uit dat belastingplichtige deze uitgave op 15 april 2016 contant heeft gedaan.
3.2.4
Overzicht van tapgesprekken
Het strafrechtelijk dossier bevat een overzicht van alle tapgesprekken en sms berichten met betrekking tot de telefoon(s) met nummers [nummer 1] en [nummer 2] . Deze nummers zijn in gebruik bij belastingplichtige. Het dossier bevat onder ander het volgende:
• Op 03-10-2016 stuurt belastingplichtige het volgende sms bericht: "Heb ze voor 2050 gekregen omdat hij ze heeft gebracht". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 2.050.
• Op 07-11-2016 belt belastingplichtige naar zijn moeder die op dat moment in het vliegtuig is. Belastingplichtige vraagt in dit gesprek aan zijn moeder hoeveel zij gepakt heeft en zij antwoordt hierop "drie, drie, drie". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 3.000.
• Op 14-11-2016 wordt belastingplichtige gebeld door zijn moeder die op dat moment in Marokko is. Zijn moeder vraagt in dit gesprek of belastingplichtige € 1.000 naar haar wil sturen. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 1.000.
• Op 14-11-2016 wordt belastingplichtige gebeld. Uit dit gesprek blijkt dat belastingplichtige € 250 heeft gegeven aan de beller. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige. een contante uitgave heeft gedaan van € 250.
• Op 17-11-2016 wordt belastingplichtige gebeld door zijn moeder die op dat moment in Marokko is. Belastingplichtige vertelt aan zijn moeder dat hij € 500 naar haar stuurt. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 500.
• Op 21-11-2016 ontvangt belastingplichtige het volgende sms bericht: " [persoon 2] kan je mij tot maart € 1.500 lenen, [persoon 3] zit nu echt krap". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 1.500.
• Op 03-12-2016 belt belastingplichtige naar zijn moeder. Zijn moeder vraagt hoeveel belastingplichtige heeft betaald, waarop belastingplichtige antwoordt: "€ 250". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 250.
• Op 06-12-2016 belt belastingplichtige naar zijn moeder. In dit gesprek zegt belastingplichtige tegen zijn moeder: "Pak 5.000". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 5.000.
• Op 06-01-2017 wordt belastingplichtige gebeld. Belastingplichtige vertelt dat hij € 900 heeft meegegeven aan iemand en dat dit bedrag gebracht wordt naar de beller. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 900.
• Op 09-01-2017 wordt belastingplichtige gebeld door zijn moeder. Belastingplichtige zegt in dit gesprek: "Ik heb hem gegeven". Zijn moeder vraagt: "Hoeveel". Belastingplichtige antwoordt: "€ 1.050". Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige een contante uitgave heeft gedaan van € 1.050.
3.2.5
Aangetroffen kleding
Op 31 januari 2017 is in de woning van belastingplichtige een groot aantal (heren-) kledingstukken aangetroffen. Het betreft kledingstukken van gerenommeerde, exclusieve en dure merken, zoals Boss, Armani en D&G. Hiervan is een proces verbaal van bevindingen opgemaakt met nummer [nummer 3] . Op basis van dit proces verbaal is duidelijk dat 11 zomer- en winterjassen, 6 vesten en 7 blouses zijn aangetroffen, allemaal zo goed als nieuw.
Wij gaan ervan dat deze kledingstukken allemaal in 2016 aangekocht zijn. De aankoopprijzen van een jas stellen wij op € 329, van een vest op € 200 en van een blouse op € 150. Wij gaan ervan uit dat belastingplichtige in 2016 een bedrag van € 5.869 contant heeft voldaan voor de aanschaf van deze kledingstukken.
3.2.6
Laboratorium synthetische drugs [adres 2]
Uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt dat belastingplichtige een leidende rol heeft in het verplaatsen van goederen en het opzetten van een laboratorium aan de [adres 2] . Op 31 januari 2017 is op dit adres een operationeel laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs aangetroffen.
Het LFO (Landelijke Faciliteit Ontmantelen) heeft dit laboratorium ontmanteld. Hiervan is een proces verbaal van bevindingen opgemaakt met nummer: [nummer 4] . Bij de ontmanteling zijn een aantal monsters genomen, welke door het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) nader onderzocht zijn. Van dit onderzoek heeft het NFI een rapport opgemaakt met nummer: 2017.02.09.053.
Op basis van de bevindingen van LFO en NFI en met hulp van de Landelijke Eenheid Politie /Afdeling Specialistische Ondersteuning /Expertise Synthetische Drugs & Precursoren hebben wij kunnen berekenen hoeveel het op 31 januari 2017 aangetroffen laboratorium heeft gekost. Hieronder geven wij deze berekening:
Wij gaan ervan uit dat alle uitgaven in het kader van het opzetten van dit laboratorium, tot een bedrag van € 57.275 in december 2016 gedaan zijn door belastingplichtige.
3.2.7
Zaaksdossier [adres 3]
Uit zaaksdossier [adres 3] (documentcode: [nummer 5] , procesverbaalnummer: [nummer 6] ) blijkt dat belastingplichtige in december 2016 en januari 2017 een aantal blokken cocaïne verkoopt. Deze blokken wegen 1 kilo per stuk.
Op 8 december 2016 verkoopt belastingplichtige één blok cocaïne. Dit blijkt uit verschillende door de politie opgenomen telefoongesprekken en sms berichten en uit door de politie uitgevoerde observaties. Hieruit blijkt ook dat de cocaïne van hoge kwaliteit is en dat de prijs van één blok cocaïne € 24.000 bedraagt.
Op 9 januari 2017 verkoopt belastingplichtige 6 blokken cocaïne. Dit blijkt uit verschillende door de politie opgenomen telefoongesprekken en sms berichten en uit door de politie uitgevoerde observaties. Hieruit blijkt ook dat de cocaïne van hoge kwaliteit is en dat de prijs van één blok cocaïne € 24.000 bedraagt.
Op 23 januari 2017 verkoopt belastingplichtige 1 blok cocaïne. Dit blijkt uit verschillende door de politie opgenomen telefoongesprekken en sms berichten en uit door de politie uitgevoerde observaties. Hieruit blijkt ook dat de cocaïne van hoge kwaliteit is en dat de prijs van één blok cocaïne € 24.000 bedraagt.
Op basis van het voorgaande gaan wij ervan uit dat belastingplichtige:
• op 8 december 2016 inkomsten heeft gehad uit de verkoop van cocaïne ten bedrage van € 24.000;
• op 9 januari 2017 inkomsten heeft gehad uit de verkoop van cocaïne ten bedrage van € 144.000;
• op 23 januari 2017 inkomsten heeft gehad uit de verkoop van cocaïne ten bedrage van € 24.000.
3.2.8
Woning in Marokko
Uit het proces verbaal met documentcode [nummer 7] en nummer [nummer 8] blijkt dat een aantal telefoongesprekken door de Politie zijn afgeluisterd. Deze telefoongesprekken bevatten duidelijke aanwijzingen dat belastingplichtige in 2015 en 2016 een groot huis (villa) dat in aanbouw is heeft gekocht in Marokko. Dit huis bevat een aantal kamers met grote balkons en eigen badkamers. Daarnaast hebben een aantal kamers zicht op de Middellandse Zee. In dit huis bevindt zich een lift en voorzieningen voor belastingplichtige, die in een rolstoel zit. Het is de bedoeling dat belastingplichtige en zijn moeder daar gaan wonen.
Op de bankrekening van belastingplichtige zien wij geen uitgaven die betrekking hebben op de aanschaf en verbouwing van dit pand. Op grond van de omschrijving van het pand en de werkzaamheden van de aannemer die men geeft in de afgeluisterde telefoongesprekken gaan wij ervan uit dat de uitgaven met betrekking tot de aanschaf van de woning en de werkzaamheden van de aannemer in totaal € 200.000 bedragen. Wij stellen dat belastingplichtige in 2015 en in 2016 hiervoor € 100.000 contant heeft voldaan.”
2.8.
Aan de hand van bankafschriften en de overige beschikbare informatie uit hoofdstuk 3 van het controlerapport (zie 2.7) heeft de inspecteur de volgende kasopstellingen van alle contante inkomsten en uitgaven van belanghebbende gemaakt voor de jaren 2015 en 2016:
2015
Rubriek
AF
BIJ
Geldopname
2.525,00
Huishoudelijke uitgaven
690,04
Kleding en schoenen
476,29
Loon uit arbeid uitkering
11.763,46
Overig
42,98
Overschrijving
1.800,00
1.076,32
Vervoer
117,82
15,02
Verzekeringen
5.432,07
885,88
Bankkosten
43,26
Belastingen
480,00
2.028,00
Contributies / abonnementen
145,00
Kasstorting
Vrijetijdsuitgaven
1.009,44
Woonlasten
1.556,37
Communicatie
1.598,66
418,93
Energiekosten
309,30
48,00
Eindtotaal
16.226,23
16.235,61
Contante opnamen – contante stortingen
2.525,00
9-1-2015
Sharp 3D tv, media markt
2.497,00
26-1-2015
[auto 1] ( [kenteken 1] )
29.500,00
28-7-2015
[auto 2] ( [kenteken 2] )
16.000,00
Woning in Marokko
100.000,00
147.997,00
Netto privé
- 145.472,00
2016
Rubriek
AF
BIJ
Geldopname
21.470,00
Huishoudelijke uitgaven
383,10
Kleding en schoenen
662,66
Loon uit arbeid uitkering
7.121,16
Overig
90,37
1.200,00
Overschrijving
29.744,80
28.694,80
Vervoer
806,35
54,00
Verzekeringen
3.198,46
937,16
Bankkosten
22,50
Belastingen
140,00
943,00
Contributies / abonnementen
46,50
Kasstorting
19.500,00
Vrijetijdsuitgaven
123,25
Woonlasten
910,00
Communicatie
566,09
Energiekosten
362,84
Eindtotaal
58.526,92
58.450,12
Contante opnamen – contante stortingen
1.970,00
15-4-2016
Hublot horloge
8.800,00
11-7-2016
[auto 4] ( [kenteken 4] )
20.000,00
11-7-2016
Inruilauto
19.000,00
3-10-2016
Heb ze voor 2050 gekregen
2.050,00
7-11-2016
3 (drie)
3.000,00
14-11-2016
Ehhh…. 1000
1.000,00
14-11-2016
Hij kost mij 250
250,00
17-11-2016
Ik stuur je 500
500,00
21-11-2016
Lenen
1.500,00
3-12-2016
[naam 6] betaald
250,00
6-12-2016
Pak 5000
5.000,00
6-1-2017
900 meegegeven
900,00
9-1-2017
1050 aan hem gegeven
1.050,00
31-1-2017
Aangetroffen kleding
5.869,00
31-1-2017
IBN drugslab
57.275,00
31-1-2017
Contant geld
24.285,00
Woning in Marokko
100.000,00
250.729,00
Netto privé
- 248.759,00
2.9.
Op basis van deze kasopstellingen concludeert de inspecteur dat belanghebbende inkomsten moet hebben genoten tot bedragen van minimaal € 145.472 (2015) en € 248.759 (2016) die niet in de respectievelijke aangiften IB/PVV zijn opgenomen. Voor het jaar 2016 telt de inspecteur daar nog een bedrag van € 24.000 bij, zijnde de inkoopkosten van 1 kilo cocaïne, waarmee het bedrag aan genoten inkomsten voor 2016 uitkomt op € 272.759.
2.10.
In het controlerapport kwalificeert de inspecteur de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden en rekent deze daarom tot het door belanghebbende in deze jaren genoten belastbaar inkomen uit werk en woning. Dit leidt voor 2015 tot een correctie van
€ 145.472 en voor 2016 tot een correctie van € 272.759. De gecorrigeerde belastbare inkomens uit werk en woning bedragen als gevolg hiervan € 159.558 (2015) en € 287.016 (2016). In verband met deze correcties kondigt de inspecteur in het controlerapport navorderingsaanslagen voor de IB/PVV en Zvw voor beide jaren aan.
2.11.
De inspecteur kondigt in het controlerapport tevens aan dat hij voornemens is om ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 vergrijpboetes van 50% op te leggen. Het is volgens de inspecteur aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslagen IB/PVV en Zvw tot te lage bedragen zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, omdat belanghebbende zijn inkomsten uit de handel in verdovende middelen niet heeft aangegeven.
2.12.
Op 3 maart 2018 zijn de navorderingsaanslagen Zvw over de jaren 2015 en 2016 aan belanghebbende opgelegd en op 10 maart 2018 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd en de boetebeschikkingen over beide jaren gegeven.
2.13.
In overeenstemming met de conclusies van het controlerapport is de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 159.558 en de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 287.016. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is aan belanghebbende een boete van € 35.827 opgelegd en € 5.095 belastingrente in rekening gebracht. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 is aan belanghebbende een boete van € 68.903 opgelegd en € 4.287 belastingrente in rekening gebracht.
2.14.
De navorderingsaanslagen Zvw 2015 en 2016 zijn beide gebaseerd op de maximale bijdrage-inkomens voor de respectievelijke jaren. Dit resulteert voor 2015 in een bijdrage Zvw van € 2.520 en voor 2016 van € 2.901. Gelijktijdig met de navorderingsaanslagen Zvw is aan belanghebbende € 177 (2015) en € 87 (2016) belastingrente in rekening gebracht.
2.15.
De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] hebben tot strafrechtelijke vervolging van belanghebbende geleid. In het strafvonnis van 22 januari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant (parketnummer 01/880185-16, ECLI:NL:RBOBR:2019:261), voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de aangehechte lijst met uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 26 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2.
in de periode van 11 november 2016 tot en met 31 januari 2017 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, te weten:
-een laboratoriumopstelling, bestemd en geschikt voor de productie van MDMA en kuipen
en diepvriezers en waterstofgascilinders en schroefdekselvaten en
-ongeveer 1200 liter aceton en ongeveer 580 liter van een mengsel van
methanol en methylamine en ongeveer 1300 liter zoutzuur en ongeveer 160 liter PMK;
5.
in de periode van 11 november 2016 tot en met 31 januari 2017 te [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 3] , heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 6]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten het (telkens) verrichten van handelingen zoals omschreven in artikel 10 vierde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om feiten als bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, terwijl hij, verdachte, aan deze organisatie leiding heeft gegeven.”
2.16.
De rechtbank Oost-Brabant heeft belanghebbende een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 60 maanden. De rechtbank heeft belanghebbende vrijgesproken van de tenlastelegging dat:
“3.
hij op of omstreeks 28 januari 2017 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 28 januari 2017 te [plaats 2] een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (met geluiddemper) merk Baikal, type Makarov IZH 71, van categorie III voorhanden heeft gehad;”.
2.17.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 januari 2019.

3.Geschil

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2015 en 2016 terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?
2. Zijn de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende gegeven?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de belastingrentebeschikkingen. Voor wat betreft de boetebeschikkingen concludeert belanghebbende subsidiair tot matiging van de boetes. Voorts verzoekt belanghebbende de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Vast staat dat belanghebbende voor de onderhavige jaren niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte en de inspecteur geen informatiebeschikking heeft genomen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Indien geen aangiftebiljet is uitgereikt, ontstaat geen plicht tot het doen van aangifte. Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast in de zin van artikel 27e, lid 1, AWR. Het is daarom aan de inspecteur om de hoogte van de door hem toegepaste correcties aannemelijk te maken.
4.2.
De inspecteur verwijst in dit verband naar de door hem tijdens het boekenonderzoek berekende negatieve bedragen aan besteedbaar netto privé: een bedrag van € 145.472 negatief voor het jaar 2015 en een bedrag van € 248.759 negatief voor het jaar 2016. Hij stelt dat de uitgaven van belanghebbende, zoals opgenomen in de kasopstellingen, in ruime mate de bij de Belastingdienst bekend zijnde inkomsten overtreffen. Met inachtneming van die bedragen en omdat niet is gebleken van schenkingen, giften of andere onbelaste ontvangsten, moet belanghebbende, aldus de inspecteur, een andere bron van inkomen hebben gehad. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in de jaren 2015 en 2016 inkomsten genoten uit de productie en handel in verdovende middelen, welke inkomsten hij kwalificeert als resultaat uit overige werkzaamheden.
4.3.
Belanghebbende betwist de door de inspecteur opgestelde kasopstellingen en voert onder andere aan dat hij in de onderhavige jaren naast zijn uitkering uit een persoonsgebonden budget (PGB-uitkering) heeft geleefd van een andere bekende bron van inkomen, namelijk een ongevallenuitkering van € 400.000 en een bedrag van € 3.600 dat hij ontving uit de nalatenschap van zijn vader. Verder betwist hij de door de inspecteur berekende correctieposten.
4.4.1.
Ten aanzien van de afzonderlijke delen van de kasopstellingen overweegt de rechtbank als volgt.
a. Ongevallenuitkering / nalatenschap
4.4.2.1. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat hij de omvang van de ongevallenuitkering die aan belanghebbende is uitgekeerd, niet langer betwist. Wel blijft hij van mening dat het gezien het tijdsverloop niet aannemelijk is dat de ongevallenuitkering (uitgekeerd in de periode 2001-2006) en het bedrag uit de nalatenschap (uitgekeerd in 2006) zijn aangewend voor uitgaven in 2015 en 2016. Omdat belanghebbende geen registratie heeft bijgehouden van zijn vermogen en in aangiften IB/PVV geen melding heeft gemaakt van het aanwezig hebben van contant geld, gaat de inspecteur in zijn kasopstelling ervan uit dat belanghebbende bij aanvang van 2015 niet meer over contant eigen vermogen beschikte. Belanghebbende stelt dat hij bij de aanvang van het jaar 2015 nog over een contant bedrag van ten minste € 147.000 kon beschikken. Belanghebbende verwijst daarbij naar een door hem opgestelde kasopstelling, waarin hij is uitgegaan van een negatief saldo van € 12.000 per jaar op basis van de uitgangspunten die het Nibud hanteert voor een alleenstaande.
4.4.2.2. Gelet op enerzijds het feit dat belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV geen vermogen in box 3 (inkomsten uit sparen en beleggen) heeft aangegeven en anderzijds de levensstijl en het uitgavenpatroon van belanghebbende afgezet tegen de inkomsten die hij stelt te hebben genoten, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende bij de aanvang van het jaar 2015 niet meer over contant eigen vermogen beschikte dat afkomstig was uit de ongevallenuitkering of de nalatenschap. De inspecteur is daar in zijn kasopstelling dus terecht van uitgegaan.
b. Sharp plasmascherm
4.4.3.
Uit het document [naam 2] volgt dat belanghebbende op 9 januari 2015 een verzekering heeft afgesloten voor een Sharp plasmascherm. Uit ditzelfde document volgt dat dit scherm op dezelfde dag is aangeschaft voor een bedrag van € 2.497. De stelling van belanghebbende dat hij alleen een verzekering heeft afgesloten en niet het plasmascherm heeft aangekocht, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De inspecteur heeft deze post daarom terecht in de kasopstelling opgenomen.
c. [auto 1] ( [kenteken 1] )
4.4.4.
De aankoopfactuur van de [auto 1] van 26 januari 2015 staat op naam van belanghebbende. Daarnaast staat op de factuur genoteerd dat het bedrag van € 29.500 per kas is voldaan op diezelfde dag. De inspecteur voert verder nog aan dat uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat deze auto gedurende de periode 26 januari 2015 tot en met 31 juli 2015 op naam van belanghebbende stond. Belanghebbende voert aan dat de auto op basis van de uiterlijke kenmerken, waaronder een laag zitgedeelte, ongeschikt is voor hem en dat het feit dat hij de houder is van het kentekenbewijs en de factuur aan hem is gericht, niet betekent dat hij het voertuig bezit. Op grond van de bescheiden acht de rechtbank het aannemelijk dat belanghebbende dit voertuig heeft aangekocht. De inspecteur heeft deze post daarom terecht in de kasopstelling opgenomen.
d. [auto 2] ( [kenteken 2] )
4.4.5.
De aankoopfactuur van 28 juli 2015 is op naam gesteld van de moeder van belanghebbende. De factuur ziet op de verkoop van de [auto 1] ( [kenteken 1] ) voor € 28.000 en de aankoop van een [auto 2] ( [kenteken 2] ) voor € 44.000. Op de factuur staat genoteerd dat een bedrag van € 16.000 is voldaan. De inspecteur voert aan dat uit nader onderzoek, waaronder een verklaring van de eigenaar van [naam 4] , blijkt dat de [auto 2] op 6 april 2016 weer is ingekocht door [naam 4] voor een bedrag van € 40.000, welk bedrag aan belanghebbende zou worden betaald zodra de auto aan een derde is verkocht. Belanghebbende betwist dat hij de Porsche heeft aangekocht, omdat de factuur op naam van zijn moeder staat. Gezien de verklaring van de eigenaar van [naam 4] , acht de rechtbank het aannemelijk dat belanghebbende de [auto 2] heeft aangekocht. De inspecteur heeft deze post daarom terecht in de kasopstelling opgenomen.
e. [auto 4] ( [kenteken 4] ) en [auto 3] ( [kenteken 3] )
4.4.6.
De inspecteur voert aan dat uit de boekhouding van [naam 4] blijkt dat belanghebbende op 11 juli 2016 een [auto 3] met kenteken [kenteken 3] heeft gekocht voor € 39.500 en een [auto 4] ( [kenteken 4] ) heeft ingeruild voor € 20.000. Voorts zijn op 31 juli 2016 kasstortingen geboekt van in totaal € 29.000 en op 30 september een aanvullende kasstorting van € 10.000. Op grond van de boekhouding van [naam 4] acht de rechtbank het aannemelijk dat belanghebbende een bedrag van
€ 39.000 per kas heeft voldaan voor de aankoop van de auto met kenteken [kenteken 3] . Dat de verkoopfactuur inzake de [auto 4] ( [kenteken 4] ) op naam staat van de heer [naam 10] doet hier niet aan af, nu de inspecteur zich in zijn kasopstelling alleen heeft gebaseerd op de geboekte kasstortingen. De inspecteur heeft deze post daarom terecht in de kasopstelling opgenomen.
f. Hublot horloge
4.4.7.
De inspecteur stelt dat uit het feit dat de factuur van dit horloge in de woning van belanghebbende is aangetroffen, in combinatie met de aantekening op de factuur dat contant is betaald, volgt dat belanghebbende deze uitgave heeft gedaan. Belanghebbende betwist dit en voert aan dat niet bekend is wie de koper is, omdat geen naam op de factuur staat vermeld. Op grond van de aanwezigheid van de factuur in de woning van belanghebbende en het ontbreken van een verklaring van belanghebbende hiervoor, acht de rechtbank het aannemelijk dat belanghebbende dit horloge heeft aangekocht. De inspecteur heeft deze post daarom terecht in de kasopstelling opgenomen.
g. Contant geld
4.4.8.1. Tijdens de doorzoeking van de woning van belanghebbende is een bedrag van
€ 24.285 aan contant geld aangetroffen. De inspecteur stelt dat belanghebbende geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van dit bedrag en dat ook niet is gebleken dat het uit een erfenis of schenking afkomstig is. Belanghebbende voert aan dat uit zijn kasopstelling volgt dat hij over dit bedrag zou kunnen beschikken en betwist dat dit bedrag afkomstig is uit witwassen.
4.4.8.2. De rechtbank acht de betwisting van belanghebbende dat het contante geld afkomstig is uit witwassen niet van belang, nu vaststaat dat het bedrag in zijn woning is aangetroffen. Gelet op het onder 4.4.3 vermelde oordeel dat de rechtbank aannemelijk acht dat belanghebbende bij aanvang van 2015 niet meer beschikte over contant geld uit de schade-uitkering of de erfenis, is deze post terecht in de kasopstelling opgenomen.
h. Woning in Marokko
4.4.9.1. De inspecteur verwijst naar verslagen van telefoongesprekken, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Uit de afgeluisterde gesprekken van de verdachte [persoon 2] en zijn moeder [moeder] blijkt dat ze in Marokko een huis aan het bouwen zijn voor [persoon 2] en zijn moeder.
Moeder voert een aantal gesprekken vanaf het nummer [nummer 9] , dit betreft de vaste aansluiting op het adres [adres 1] .
Gesprekken op de lijn [nummer 10] , RC nr 16/1344.3
DD. 20-08-2016, 22.59 uur
Sessienr: 37
Moeder [moeder] belt naar een Marokkaans nummer, [nummer 11] , een onbekende vrouw neemt op. De onbekende vrouw verteld dat ze samen met [naam 7] een groot huis in aanbouw hebben bekeken. Het is een villa. Ze verteld dat [persoon 2] heeft een balkon bij zijn kamer die zo groot is dat hij zich goed kan verplaatsen in zijn rolstoel. Verder verteld ze dat de kamer van [persoon 2] en [moeder] zicht op zee hebben. Het huis zal klaar zijn tegen het eind van het jaar. [moeder] vind dit te lang, de verbouwing duurt nu al ruim een jaar. De onbekende vrouw verteld dat de kamer van [persoon 2] een eigen badkamer krijgt. Er is geen trap maar lift en dat de aannemer een speciale voorziening heeft gebouwd zodat [persoon 2] overal bij kan in zijn rolstoel.
DD. 22-08-2016 te 22.43 uur.
Sessie nr: 47
In dit gesprek spreekt [moeder] over dat huis als "mijn huis".
[moeder] zegt, Als het allemaal maar in het contract staat. De aannemer heeft ook aan, de onbekende vrouw uit Marokko, een stuk grond laten zien bij het huis waar [moeder] een restaurant wil openen.
DD. 23-08-2016 te 11.11 uur.
Sessienr: 49
[moeder] belt naar een Belgisch nummer [nummer 12] met een onbekende man. [moeder] vraagt of een [naam 8] de spullen heeft gebracht naar [plaats 4] (een plaats in Marokko). Ze zegt dat zij bang is dat de spullen stuk gaan, het is voor de keuken.
DD. 24-08-2016 te 1.32 uur.
Sessienr: 54
[moeder] bet naar het eerdere Marokaanse nummer, [nummer 11] .
De onbekende vrouw zegt dat de aannemer heeft erg te doen met [persoon 2] , hij zegt dat hij extra zijn best voor hem heeft gedaan, de balkon van de kamer van [persoon 2] is net zo groot als zijn kamer. [moeder] zegt dat het belangrijk is dat hij erbij kan in zijn rolstoel, omdat hij niet kan lopen.
DD. 31-08-2016 te 20.26 uur.
Sessienr: 110
Dit gesprek gaat over het feit dat er vanuit België via Spanje een auto naar Marokko is gebracht. Ze missen alleen de papieren nog.
DD. 02-09-2016 te 19.57 uur.
Sessienr: 120
[moeder] wordt gebeld door onbekende vrouw met belgisch nummer, [nummer 13]
[moeder] geeft aan dat haar zoon haar 2 huizen heeft verkocht. Hij vroeg aan zijn moeder om het geld dat ze kreeg van het verkopen van een huis, om op zijn rekening te storten.
[moeder] verteld verder over haar spaargeld en dat ze een gat in haar hand heeft, ze heeft in 22 dagen 1,5 miljoen uitgegeven in Spanje en 1 miljoen aan het huis besteed. (onduidelijk over welke muntsoort het gaat)
DD. 03-09-2016 te 16.35 uur.
Sessienr: 122
Het gesprek gaat over 2 tassen die naar [plaats 4] zijn gestuurd en nog steeds niet zijn aangekomen.
DD. 05-09-2016 te 15.21 uur.
Sessienr: 130
[moeder] belt uit naar een onbekende [naam 9] , gesprek gaat weer over die 2 tassen. [naam 9] gaat ze in Casablanca bellen en vandaag regelen.
De taplijn [nummer 10] , RC nr 16/1344.3 is op 22-09-2016 afgesloten.
Over de taplijn [nummer 1] , RC nr 16/1344.6 komen onderstaande gesprekken.
DD. 17-11-2016, te 17.35 uur.
Sessienr: 25593
[moeder] belt vanuit Marokko naar [persoon 2] .
[moeder] zegt Heb je gestuurd?
[persoon 2] Zegt Ik ben er nu in stuur je 500.
[moeder] zegt Waarom niet volledig?
Verop in het gesprek zegt [moeder] dat ze in Casblanca is.
DD. 17-11-2016 te 20.54 uur.
Sessienr: 25610
[persoon 2] vraagt wanneer ze komt.
[moeder] zegt Zondag, de notaris heeft me nog niet alle papieren klaar gemaakt.
[persoon 2] zegt Oke.
[moeder] zegt, Die wil ik eruit halen,... Kaart, want ik heb de tas.... morgen ga ik hier, is dichtbij.
[persoon 2] zegt Oke”
4.4.9.2. De inspecteur leidt uit deze gesprekken af dat belanghebbende en zijn moeder betrokken zijn bij de bouw van een huis in Marokko. Hij wijst er daarbij op dat gesproken wordt over de rolstoeltoegankelijkheid van de woning. De inspecteur schat de kosten van deze woning op € 200.000 en rekent dit bedrag voor de helft toe aan 2015 en voor de helft aan 2016. Belanghebbende betwist dat uit de telefoongesprekken kan worden afgeleid dat hij een woning in Marokko bezit. Belanghebbende wijst bovendien op twee verklaringen van de bewaarnemer van onroerend goed in Casablanca van 15 respectievelijk 21 oktober 2019 waaruit volgt dat belanghebbende en zijn moeder geen onroerende goederen bezitten in die regio.
4.4.9.3. Op grond van de afgeluisterde telefoongesprekken acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende betrokken was bij de bouw van een woning in Marokko en dat hij daarvoor uitgaven heeft gedaan. De verklaringen van de bewaarnemer van onroerend goed in Casablanca maken dit niet anders, omdat deze verklaringen geen informatie bevatten over de jaren 2015 en 2016 en alleen zien op de regio Casablanca. Nu belanghebbende het bedrag van € 200.000 als zodanig niet heeft betwist, heeft de inspecteur dit bedrag terecht opgenomen in de kasopstellingen van 2015 en 2016.
i. Drugslaboratorium
4.4.10.1. Op basis van de aangetroffen materialen in het drugslaboratorium aan [adres 2] te [plaats 1] heeft de inspecteur berekend dat het opzetten van het laboratorium € 57.275 heeft gekost. De inspecteur verwijst verder naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 januari 2019, waarin is geoordeeld dat belanghebbende een leidinggevende rol heeft gehad in het samenwerkingsverband dat zich bezighield met de productie van drugs en dat hij “kennelijk enkel [heeft] gehandeld uit eigen financieel gewin”. Belanghebbende betwist niet de hoogte van de kosten van het laboratorium, maar voert aan dat zijn veroordeling voor medeplegen van de productie van drugs niet onherroepelijk vaststaat, omdat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. Bovendien stelt belanghebbende dat de kosten in ieder geval niet geheel aan hem kunnen worden toegerekend, omdat er naast hem nog acht verdachten waren. Daarvan uitgaande zou hooguit een bedrag van € 6.383 (€ 57.275 / 9) aan hem toegerekend mogen worden.
4.4.10.2. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er op grond van het ‘Proces-verbaal 414 inzake [adres 2] ’ voldoende aanwijzingen dat belanghebbende betrokken was bij het opzetten van het drugslaboratorium en dat hij in dat kader een leidende rol had. Vanwege belanghebbendes leidende rol acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende de uitgaven voor het opzetten van het laboratorium heeft voldaan. De inspecteur heeft deze post daarom terecht in de kasopstelling opgenomen.
j. Betalingen aan derden
4.4.11.1. De inspecteur verwijst naar paragraaf 3.2.4 van het controlerapport (zie 2.7) waarin een overzicht staat vermeld van getapte telefoongesprekken en sms-verkeer waaruit hij verschillende contante betalingen aan derden heeft afgeleid. Belanghebbende betwist deze contante betalingen en stelt verder dat de bedragen dusdanig laag zijn dat hij of zijn moeder deze kunnen hebben voldaan uit contante opnamen.
4.4.11.2. Op grond van de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende een bedrag van € 15.500 aan derden heeft betaald. Gelet op het onder 4.4.3 vermelde oordeel dat de rechtbank aannemelijk acht dat belanghebbende bij aanvang van 2015 niet meer beschikte over contant geld uit de schade-uitkering of de erfenis, is deze post terecht in de kasopstelling opgenomen.
k. Kleding
4.4.12.1. De inspecteur heeft uit het ‘Proces-verbaal 125 kledingstukken’ afgeleid dat bij de doorzoeking van de woning van belanghebbende op 31 januari 2017 onder meer 11 zomer- en winterjassen, 6 vesten en 7 blouses van exclusieve kledingmerken zijn aangetroffen. Het ging om zo goed als nieuwe herenkleding. De inspecteur is uitgegaan van aankoopprijzen van € 329 voor de jassen, € 200 voor de vesten en € 150 voor de blouses. Gezien de nieuwe staat is de inspecteur ervan uitgegaan dat de kledingstukken in 2016 zijn aangeschaft. Belanghebbende stelt dat de inspecteur de prijzen van de kleding onvoldoende heeft gemotiveerd, nu hij alleen naar openbare bronnen verwijst en dat hij daarnaast niet aannemelijk heeft gemaakt dat al deze kleding door belanghebbende zou zijn aangeschaft.
4.4.12.2. Gelet op het feit dat het om herenkleding ging die is aangetroffen in de woning van belanghebbende, acht de rechtbank het aannemelijk dat belanghebbende deze kleding zelf heeft aangeschaft. Tevens acht de rechtbank het aannemelijk dat deze kleding een waarde had van € 5.869, omdat het zo goed als nieuwe kleding van exclusieve kledingmerken betrof en bij sommige kledingstukken het prijskaartje nog aan de kleding vastzat. De inspecteur heeft deze post daarom terecht opgenomen in zijn kasopstelling.
l. Cocaïnehandel
4.4.13.1. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat het bedrag van € 24.000 in de kasopstelling niet ziet op de verkoopopbrengst van 1 kilo cocaïne, zoals was vermeld in het controlerapport en het verweerschrift, maar op de inkoopkosten ervan. De inspecteur acht aannemelijk dat belanghebbende de inkoopkosten van 1 kilo cocaïne heeft voldaan en verwijst daarbij naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 januari 2019, waaruit hij afleidt dat belanghebbende betrokken was bij cocaïnehandel en daarin een leidende rol vervulde.
4.4.13.2. De rechtbank overweegt dat de gedingstukken voldoende aanknopingspunten bevatten voor de conclusie dat belanghebbende in december 2016 betrokken is geweest bij de handel in cocaïne en daarin een leidende rol vervulde. Dit leidt de rechtbank onder andere af uit de afgeluisterde gesprekken van belanghebbende. Gelet hierop en op het feit dat belanghebbende ter zitting desgevraagd het gewijzigde standpunt van de inspecteur niet heeft betwist en ook het bedrag van € 24.000 als zodanig niet heeft betwist, acht de rechtbank het aannemelijk dat belanghebbende een bedrag van € 24.000 heeft voldaan voor de aankoop van 1 kilo cocaïne. De inspecteur heeft deze post daarom terecht in de kasopstelling opgenomen.
Conclusie kasopstelling
4.4.14.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht de bedragen in de kasopstelling heeft opgenomen en deze vervolgens heeft aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De beroepen tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 zijn daarom ongegrond.
Aanslagen Zvw
4.4.15.
Aangezien de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 niet te hoog zijn vastgesteld, houdt dat in dat ook de bijdrage-inkomens voor de navorderingsaanslagen Zvw 2015 en 2016 niet te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het beroep tegen die aanslagen is daarom eveneens ongegrond.
Vergrijpboetes
4.5.1.
Aan belanghebbende zijn door de inspecteur vergrijpboetes opgelegd op grond van artikel 67e AWR in samenhang met de paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
4.5.2.
Op grond van artikel 67e, lid 1, AWR kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. In paragraaf 25, lid 3, BBBB is bepaald dat indien sprake is van opzet de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen van 50%. De ondergrens van opzet is voorwaardelijk opzet. Dat is het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de aangifte onjuist wordt gedaan.
4.5.3.
De bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet rust op de inspecteur. De inspecteur heeft hiertoe onder andere gesteld dat de door belanghebbende gedane uitgaven niet gedaan kunnen zijn van de in de aangiften IB/PVV en Zvw 2015 en 2016 vermelde inkomsten. Belanghebbende was zich hiervan bewust, gelet op de kasopstelling die elk jaar resulteert in een negatief netto privé. Belanghebbende heeft de inkomsten (al dan niet met een illegaal karakter) uit het zicht van de fiscus willen houden en daarbij willens en wetens de reële kans aanvaard dat de aanslagen IB/PVV en Zvw tot een te laag bedrag zouden worden vastgesteld, of anderszins te weinig belasting zou worden geheven, aldus de inspecteur.
4.5.4.
Belanghebbende stelt dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Hij heeft weliswaar het aanwezige contante vermogen niet aangegeven, maar dit gebeurde uit onwetendheid. Primair stelt hij daarom dat de boetebeschikkingen moeten worden vernietigd. Subsidiair stelt belanghebbende dat de boetebeschikkingen moeten worden gematigd, omdat hij niet draagkrachtig is. Hij verwijst daarbij naar drie WAO-betaalspecificaties met betrekking tot december 2021, januari 2022 en februari 2022. Hij wijst er daarbij tevens op dat zijn financiële positie mede wordt bepaald door zijn verplichting de opgelegde navorderingsaanslagen te betalen.
4.5.5.
Gelet op het onder 4.4.1 tot en met 4.4.14 overwogene acht de rechtbank overtuigend aangetoond dat belanghebbende in 2015 en 2016 inkomsten heeft genoten die hij niet heeft verantwoord. Belanghebbende heeft door deze handelwijze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven. De stelling van belanghebbende dat hij uit onwetendheid zijn contante vermogen niet heeft aangegeven acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank acht de inspecteur daarom geslaagd in zijn bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. In beginsel zijn dan boetes van 50% op zijn plaats. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er omstandigheden zijn op basis waarvan lagere boetes passend en geboden zijn.
4.5.6.
Financiële omstandigheden kunnen aanleiding geven de boete te matigen. Of de boete passend en geboden is moet de rechtbank beoordelen met inachtneming van de omstandigheden waarin de belanghebbende ten tijde van de beroepsprocedure verkeert. Alleen als sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het ontbreken van draagkracht, is de rechtbank gehouden haar uitspraak op dat punt van een nadere motivering te voorzien (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:685, BNB 2014/194).
4.5.7.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld maar onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het hem aan draagkracht ontbreekt om de boetes te betalen. Buiten de verstrekking van de drie WAO-betaalspecificaties heeft belanghebbende namelijk geen inzicht gegeven in zijn inkomsten en vermogenspositie. Daardoor is bijvoorbeeld onduidelijk of en, zo ja, tot welke bedragen belanghebbende in de jaren na 2015 en 2016 nog andere inkomsten heeft genoten waarmee hij ook thans nog in zijn levensonderhoud kan voorzien, en of hij nog beschikt over de goederen die zijn opgenomen in de kasopstellingen, waaronder de onroerende zaak in Marokko. Op grond hiervan ziet de rechtbank geen aanleiding om de opgelegde boetes te matigen, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de onderhavige bestreden belastingaanslagen. De rechtbank acht de opgelegde vergrijpboetes van € 35.827 voor het jaar 2015 en € 68.903 voor het jaar 2016 passend en geboden.
4.5.8.1. De duur van de procedure vormt wel aanleiding tot ambtshalve matiging van de boetes, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste aanleg. Voor de behandeling in eerste aanleg heeft namelijk te gelden dat de uitspraak van de rechtbank, behoudens bijzondere omstandigheden, moet zijn gedaan binnen twee jaar na het tijdstip waarop jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337).
4.5.8.2. De vergrijpboetes zijn aangekondigd in het controlerapport en de bijbehorende brief van 13 februari 2018, zodat op die datum de redelijke termijn is aangevangen. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet zijn 4 jaar en afgerond 4 maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn met meer dan 2 jaar is overschreden. Dit vormt voor de rechtbank aanleiding de vergrijpboetes te matigen met 20%. Deze ambtshalve matiging is geen aanleiding om de beroepen gegrond te verklaren.
Belastingrente
4.6.
Tegen de beschikkingen belastingrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Aangezien de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 en 2016 in stand blijven, blijven de beschikkingen belastingrente eveneens in stand.
Slotsom
4.7.
Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
  • matigt de vergrijpboetes tot € 28.661 voor 2015 en tot € 55.122 voor 2016.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.J. Kroon, voorzitter, Chr.Th.P.M. Zandhuis en F.G.F. Peters, rechters, in aanwezigheid van M.G. Kastelein, griffier, op 25 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.