ECLI:NL:RBZWB:2022:2688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
BRE-22_904
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de fiscale bestuursrechter inzake dwangbevel en betekening van belastingaanslagen

Op 17 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende een beroepschrift had ingediend tegen de betekening van een dwangbevel met betrekking tot gemeentelijke- en/of waterschapbelastingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet bevoegd is om een inhoudelijke beoordeling te geven over de beslissingen van de invorderingsambtenaar op basis van de Invorderingswet 1990, in combinatie met artikel 231 van de Gemeentewet. De rechtbank verduidelijkt dat er uitzonderingen zijn waarbij de fiscale bestuursrechter wel bevoegd is, maar dat de beslissing tot betekening van een dwangbevel daar niet onder valt. Hierdoor is het niet mogelijk om bezwaar te maken bij de fiscale bestuursrechter.

De rechtbank heeft verder aangegeven dat, hoewel zij onbevoegd is om het beroep tegen het dwangbevel te behandelen, zij wel bevoegd is om te oordelen over eventuele kosten die in rekening zijn gebracht voor de betekening van het dwangbevel. Echter, voordat de rechtbank hierover kan oordelen, dient belanghebbende eerst bezwaar te maken bij de invorderingsambtenaar. De rechtbank heeft daarom besloten om de ingediende stukken door te sturen naar de invorderingsambtenaar, met de mededeling aan de afzender. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft bepaald dat het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier N. Plasman, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, zoals vermeld in de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 22/904
uitspraak van 17 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant,

de heffingsambtenaar.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende een betekening van een dwangbevel inzake de aanslag gemeentelijke- en/of waterschapbelastingen met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Dwangbevel
De rechtbank (de fiscale bestuursrechter) is niet bevoegd een inhoudelijke beoordeling te geven. De rechtbank legt dit uit.
De (fiscale) bestuursrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de invorderingsambtenaar op grond van de Invorderingswet 1990 [1] , in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet. Voor bepaalde besluiten is in de regelgeving een uitzondering gemaakt, in welk geval de (fiscale) bestuursrechter wel bevoegd is. De beslissing tot betekening van een dwangbevel valt niet onder een van de uitzonderingen. Dat geldt ook voor de (wijze van) betekening als zodanig. Omdat geen beroep bij de (fiscale) bestuursrechter kan worden ingesteld, is het evenmin mogelijk bezwaar te maken. [2] Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel kan in verzet worden gekomen bij de civiele rechter. [3]
De rechtbank is in zoverre dus kennelijk onbevoegd.
Betekeningskosten
De fiscale bestuursrechter is wel bevoegd te oordelen over eventuele kosten die in rekening zijn gebracht voor de betekening van het dwangbevel, maar dan dient eerst bezwaar te worden gemaakt bij de invorderingsambtenaar. Na ontvangst van een uitspraak op dat bezwaar kan desgewenst daartegen in beroep gegaan worden bij de belastingrechter.
Nu eerst een bezwaarfase doorlopen moet worden, moet de rechtbank de brief van 12 februari 2022 en de aanvullend ingediende stukken op grond van artikel 6:15 van de Awb doorzenden naar de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Die mededeling is hierbij gedaan.
Het beroep is daarom in zoverre niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aangezien de rechtbank onbevoegd is, zal aan de griffier worden opgedragen het griffierecht terug te betalen aan belanghebbende.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen het dwangbevel;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de betekeningskosten;
- draagt de invorderingsambtenaar op het beroepschrift van 12 februari 2022 in behandeling te nemen als bezwaarschrift tegen de kosten van het dwangbevel;
- draagt de griffier op het beroepschrift en de aanvullend ingediende stukken door te sturen naar de invorderingsambtenaar;
- draagt de griffier op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 17 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.
2.Of bezwaar kan worden gemaakt, is namelijk ervan afhankelijk of beroep kan worden ingesteld (artikel 7:1 van de Awb).
3.Artikel 17 van de Invorderingswet 1990.