In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. De verdachte had 4 kilogram coffeïne en paracetamol vervoerd in een verborgen ruimte van zijn auto, bestemd voor het versnijden van heroïne, op weg naar België. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 97 dagen en de auto, waarin de verborgen ruimte was aangebracht, onttrokken aan het verkeer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 januari 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie, mr. G. Smid, heeft de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen voor heroïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen, maar achtte het feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar besloot dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest niet voldoende zou zijn om de ernst van het bewezenverklaarde te weerspiegelen. De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van de auto als een passende maatregel beschouwd, gezien de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.