ECLI:NL:RBZWB:2022:268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
02-250044-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet met betrekking tot het vervoeren van versnijdingsmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. De verdachte had 4 kilogram coffeïne en paracetamol vervoerd in een verborgen ruimte van zijn auto, bestemd voor het versnijden van heroïne, op weg naar België. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 97 dagen en de auto, waarin de verborgen ruimte was aangebracht, onttrokken aan het verkeer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 januari 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie, mr. G. Smid, heeft de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen voor heroïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen, maar achtte het feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar besloot dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest niet voldoende zou zijn om de ernst van het bewezenverklaarde te weerspiegelen. De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van de auto als een passende maatregel beschouwd, gezien de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/250044-21
vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 2002 te [Geboorteplaats- en Land]
[Adres]
raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn waarnemend gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte versnijdingsmiddelen voorhanden heeft gehad bestemd voor het bereiden, bewerken en verwerken van heroïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen omdat niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onderdeel medeplegen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te stellen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander het feit heeft gepleegd.
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en er is door de verdediging – afgezien van het onderdeel medeplegen – geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021248635, Landelijke eenheid, dienst infrastructuur, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 83.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch op 14 oktober 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [Naam 1] op 18 september 2021, pagina 15 e.v.;
- het NFI-rapport identificatie van drugs en precursoren op 18 oktober 2021, pagina 18 e.v.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 september 2021 te Breda, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk stoffen, te weten meerdere grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen te weten coffeïne en paracetamol, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit, mede gelet op uitspraken in soortgelijke zaken, enkel te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Verdachte heeft 4 kg coffeïne en paracetamol, bestemd voor het versnijden van heroïne, vervoerd in een verborgen ruimte in zijn auto en was daarmee op weg naar België.
De productie van en handel in drugs dient krachtig te worden bestreden in verband met de schadelijkheid voor de volksgezondheid. Vaak gaat de productie en verkoop van verdovende middelen gepaard met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld in veel gevallen niet wordt geschuwd. Verdachte heeft met zijn handelen willens en wetens bijgedragen aan het in stand houden van de (internationale) drugshandel en productie van harddrugs. Met het treffen van de voorbereidingshandelingen staat hij aan het begin van de keten van diverse vormen van criminaliteit. Verdachte heeft kennelijk enkel uit winstbejag gehandeld en zich totaal niet bekommerd om de risico’s en schadelijke gevolgen van zijn handelen voor anderen.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling ook rekening met het feit dat de stoffen in een aangebrachte verborgen ruimte in de auto van verdachte zijn vervoerd. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat dergelijke verborgen ruimtes enkel dienen om strafbare goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. Een aangebrachte verborgen ruimte is naar zijn aard ook bedoeld voor herhaald gebruik; een verborgen ruimte wordt in de regel niet aangebracht voor eenmalig gebruik.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf eveneens rekening met wat de verdediging ter zitting heeft aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal, gelet hierop, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en voldoende afschrikkende werking heeft voor verdachte. Daarbij speelt mede een rol dat ook de onttrekking aan het verkeer van zijn auto (zie hierna) naar verwachting afschrikkende werking zal hebben.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 97 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

7.Het beslag

Het in beslag genomen voorwerp, te weten een Citroën DS3 met kenteken [Kenteken] , is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is het feit is begaan met behulp van deze auto. Verder is deze auto, met name door de zich daarin bevindende verborgen ruimte, van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om, zoals de raadsvrouw heeft verzocht, aan verdachte een vergoeding toe te kennen ter voorkoming van onevenredig nadeel. De rechtbank vindt de onttrekking aan het verkeer van de auto in dit geval een passende maatregel, die ook een afschrikkende werking heeft. Zij betrekt in haar oordeel het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156. Hierin wordt geoordeeld dat de vraag of een verdachte recht heeft op een vergoeding op basis van artikel 36b lid 2 juncto 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht beoordeeld dient te worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder andere worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel het voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop daarvan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte deze auto in eigendom had en gebruikte bij het vervoer van versnijdingsmiddelen in een hiertoe speciaal in deze auto ingebouwde verborgen ruimte. Een delict dat een economisch karakter draagt waarbij de kans om ontdekt te worden op de koop toe wordt genomen. Deze vaststelling weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan de vaststelling dat de auto, wanneer deze in de oude (legale) staat wordt teruggebracht of bij eventuele verkoop in losse onderdelen, een economische waarde zal vertegenwoordigen. Zij wijst het verzoek van de raadsvrouw dan ook af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden
of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot
het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 97 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Beslag

- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een personenauto Citroën DS3 met kenteken [Kenteken] .
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. M. Breeman en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2022.