Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De overwegingen omtrent het beslag
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen [Verdachte], die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de rechtbank op 24 januari 2022 uitspraak gedaan. De zaak betrof de verdenking van vervalsing van de bedrijfsadministratie door het opnemen van valse facturen van [Naam 1]. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 69 lid 4 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). De rechtbank heeft dit verweer verworpen, oordelend dat de vervolging op basis van artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet in strijd is met de AWR.
De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld. De officier van justitie achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er feiten en omstandigheden zijn die vragen oproepen over de juistheid van de facturen, er onvoldoende bewijs is dat er geen prestaties zijn geleverd tegenover de facturen van [Naam 1]. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van medeverdachten en de afwezigheid van nader onderzoek door het Openbaar Ministerie niet voldoende zijn om tot een veroordeling te komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit en gelast de teruggave van eventuele in beslag genomen goederen. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces.