In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2022 uitspraak gedaan tegen een jonge Franse verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer 3,5 kilogram heroïne en voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 mei 2022, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte heeft bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de uitvoer van heroïne naar Frankrijk en dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht door stoffen voorhanden te hebben die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact van de detentie op de verdachte in overweging genomen. Ondanks het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen, heeft de rechtbank besloten om de verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht, gezien de aard van de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden afgewezen en in plaats daarvan een lichtere straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de detentie.