ECLI:NL:RBZWB:2022:2659

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
02-299759-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de verlengde uitvoer van heroïne en voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2022 uitspraak gedaan tegen een jonge Franse verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer 3,5 kilogram heroïne en voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 mei 2022, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte heeft bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de uitvoer van heroïne naar Frankrijk en dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht door stoffen voorhanden te hebben die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact van de detentie op de verdachte in overweging genomen. Ondanks het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen, heeft de rechtbank besloten om de verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht, gezien de aard van de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden afgewezen en in plaats daarvan een lichtere straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de detentie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/299759-21
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. D.A.W. Dekker, advocaat te Almere

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J. Schreurs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer drieënhalve kilo heroïne;
2. zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen door de (verlengde) uitvoer van heroïne en het voorhanden hebben van coffeïne en paracetamol.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Bij feit 1 merkt hij op dat de handelingen van verdachte zodanig waren gericht op het brengen van de drugs buiten het grondgebied van Nederland, dat sprake is van verlengde uitvoer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van beide feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten bekend en er is door de verdediging geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021294393 van de landelijke eenheid, dienst infrastructuur (LE), geografische afdeling - Zuid-West-Nederland, team Dordrecht, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 68.
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 3 november 2021, opgenomen op p. 7 en verder;
- de rapportages van het NFI d.d. 9 november 2021, opgenomen op p. 24 en verder;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting op 3 mei 2022.
Medeplegen
De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat verdachte de feiten heeft gepleegd in vereniging met een of meerdere mededaders in Frankrijk, maar niet met medeverdachte [medeverdachte] .
Voorwaardelijk opzet
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij wist dat hij drugs zou vervoeren, de wijze waarop de drugs in de auto waren verborgen en de voor verdachte kenbare criminele aard van zijn opdrachtgever, heeft verdachte de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij harddrugs zou vervoeren.
Verlengde uitvoer
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van verlengde uitvoer nu de drugs nog niet buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht, maar dit op basis van de bewijsmiddelen onmiskenbaar de intentie was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 2 november 2021 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 3,5 kilogram heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk die heroïne in een auto vervoerd met de bestemming Frankrijk;
2
op 2 november 2021 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verkopen, van heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende hij, verdachte, hoeveelheden (grond)stoffen voorhanden gehad waaronder: coffeïne en/of paracetamol (versnijdingsmiddel).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Hij houdt bij zijn strafeis rekening met de ernst van de strafbare feiten, de richtlijnen van het openbaar ministerie en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Er kan zijn inziens niet worden volstaan met een lichtere sanctie, omdat daarvan onvoldoende generale en speciale preventie uitgaat. Gelet op het gedrag en de houding van verdachte verzoekt de officier van justitie om verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de persoon van verdachte bepleit de verdediging toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van zijn voorarrest overschrijdt. De verdediging verzoekt daarnaast om rekening te houden met de impact van de detentie op verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, zijn blanco strafblad en zijn proceshouding. Mocht de (preventieve) hechtenis gecontinueerd worden, dan acht de verdediging overplaatsing naar een JJI noodzakelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Bij de afwegingen die leiden tot de juiste strafmaat kijkt de rechtbank naar de aard en de ernst van de feiten. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van drieënhalve kilo heroïne en het medeplegen van voorbereidingshandelingen door onder andere coffeïne en paracetamol voorhanden te hebben. Door de uitvoer van harddrugs naar Frankrijk wordt de internationale handel in verdovende middelen in stand gehouden. Verdachte kan mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij speelt ook een rol dat heroïne een stof is die zeer verslavend werkt en zeer schadelijk is voor de gezondheid. Van de georganiseerde drugshandel gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. Tot slot is de handel in harddrugs regelmatig de oorzaak van explosies van geweld, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank kijkt ook naar het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte in zowel Nederland als Frankrijk. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Reclasseringsrapport
De rechtbank slaat bovendien acht op het reclasseringsrapport van 28 april 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Daaruit blijkt dat verdachte door zijn aanhouding zijn zelfstandige woonruimte en betaalde baan is verloren, maar wel kan terugvallen op een steunend netwerk in Frankrijk. Er is geen sprake van een delictpatroon. Verdachte heeft door onderhavige hechtenis inzicht gekregen in zijn eigen handelen en wil zich in de toekomst focussen op maatschappelijk geaccepteerde doelen, aldus de reclassering. De hechtenis wordt door hem als zwaar en eenzaam bevonden door de taalbarrière en zijn jonge leeftijd. De reclassering schat het recidiverisico laag in. Na toepassing van het ASR wegingskader in combinatie met zijn jonge leeftijd en het uitblijven van een delictpatroon, adviseert zij het jeugdstrafrecht toe te passen waarbij de nadruk dient te liggen op het pedagogische aspect. Bij een veroordeling adviseert zij een (deels)voorwaardelijke straf, waarbij overplaatsing naar een JJI zou moeten plaatsvinden in geval verdachte nog langer dan een aantal maanden in detentie moet verblijven.
6.3.3
De straf
Jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de feiten meerderjarig was. Uitgangspunt is dan berechting volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank kan echter besluiten om voor jongvolwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank is van oordeel dat het reclasseringsadvies met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht, onvoldoende onderbouwd is. De enkele omstandigheid dat verdachte jong is en een blanco strafblad heeft, maakt niet dat hij daarmee voldoet aan de wegingscriteria die gelden voor toepassing van het jeugdstrafecht. Verdachte had een zelfstandig leven, met woonruimte en baan. Evenmin is duidelijk hoe vorm gegeven zou kunnen/dienen worden aan het pedagogische aspect. De rechtbank ziet geen aanleiding om op basis van de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd af te wijken van het uitgangspunt berechting volgens volwassenstrafrecht. Zij volgt het advies van de reclassering en het verzoek van de verdediging dan ook niet en berecht verdachte volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de straf de oriëntatiepunten van het LOVS. Hieruit komt naar voren dat enkel al voor het aanwezig hebben van een dergelijke grote hoeveelheid harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden kan worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten die verdachte heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere strafmodaliteit dan gevangenisstraf. De rechtbank houdt er bij de hoogte van de strafrekening mee dat verdachte in Nederland en Frankrijk niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Daarnaast houdt de rechtbank, ondanks het uitblijven van de toepassing van het jeugdstrafrecht, in grote mate rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank ziet hem bovendien niet als de initiator van de stafbare feiten. Voorts heeft de rechtbank oog voor de impact van de detentie op deze verdachte. Verdachte verblijft voor het eerst in zijn leven in een gevangenis, niet gevestigd in zijn eigen land. Hij spreekt de taal niet en kan vanwege de afstand niet op regelmatige basis bezoek ontvangen van bijvoorbeeld zijn ouders. Voor verdachte zijn dit verzwarende aspecten. Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden wijkt de rechtbank substantieel af van de oriëntatiepunten in het voordeel van verdachte. De rechtbank acht naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ook een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Deze voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Nu geen toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht en de resterende tijd die verdachte in detentie moet doorbrengen gering is, bepaalt de rechtbank dat verdachte niet overgeplaatst dient te worden naar een JJI.

7.Het beslag

Onder verdachte is een geldbedrag in beslag genomen. Gebleken is dat dit geld niet toebehoort aan verdachte en samenhangt met de bewezenverklaarde feiten, zodat dit geld vatbaar is voor verbeurdverklaring.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Opheffing voorlopige hechtenis
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 2260 EUR ibn 02-11-2021(Omschrijving: G2393687).
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2022.
Mr. Louwerse en mr. De Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.