Op 13 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de benoeming van een voogdij voor drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak kwam aan het licht na het overlijden van de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 20 februari 2022, en de vader was eerder overleden. De moeder had in haar testament een voogd aangewezen, maar de Raad voor de Kinderbescherming verzocht de tante van de minderjarigen te benoemen tot voogdes, waarbij zij zich beriep op artikel 1:253g BW. De rechtbank oordeelde dat de moeder ten tijde van haar overlijden nog gezag had over haar kinderen, en dat de testamentaire aanwijzing van de voogdij niet zonder meer kon worden genegeerd. De rechtbank stelde vast dat de situatie van artikel 1:293 sub b BW niet van toepassing was, omdat de moeder op het moment van overlijden nog gezag uitoefende. De tante werd uiteindelijk benoemd tot voogdes over alle drie de minderjarigen, waarbij de rechtbank de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, zodat de ontwikkeling van de kinderen niet in gevaar zou komen door een mogelijk hoger beroep. De bijzondere curator werd ontslagen van haar functie in deze procedure.