Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de toekenning van loonkostenvoordeel (LKV) na een rechtsvormwijziging. De belanghebbende, opgericht op 18 maart 2019, had eerder als vennootschap onder firma (vof) gefunctioneerd en had recht op LKV voor een aantal werknemers. Na de omzetting naar een besloten vennootschap (B.V.) diende de belanghebbende opnieuw een aanvraag in voor LKV, maar de inspecteur weigerde deze aanvraag op basis van het feit dat de werknemers bij de B.V. geen geldige doelgroepverklaringen hadden.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, als nieuwe werkgever, niet automatisch recht had op de eerder toegekende LKV. De wetgeving vereist dat voor de toekenning van LKV een geldige doelgroepverklaring aanwezig is bij de werkgever. De rechtbank stelde vast dat de werknemers bij de oprichting van de B.V. geen geldige verklaringen hadden, waardoor de inspecteur terecht geen LKV had toegekend. De rechtbank erkende dat de belanghebbende zich benadeeld voelde door deze uitkomst, maar benadrukte dat de wet geen ruimte biedt voor een andere interpretatie.
De rechtbank verwierp ook het argument van de belanghebbende dat de inspecteur het motiveringsbeginsel had geschonden, omdat de inspecteur per werknemer had uitgelegd waarom de aanvragen waren afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.