In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van 4 augustus 2020, waarin het bezwaar van de belanghebbende tegen de beschikking op basis van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 2018 werd afgewezen. De zitting vond plaats op 1 april 2022 in Breda, waar de belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de inspecteur door twee inspecteurs.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tijdens de zitting is gebleken dat partijen een compromis hebben bereikt, waarbij de belanghebbende recht heeft op loonkostenvoordeel voor een arbeidsgehandicapte werknemer. De inspecteur kan dit voordeel echter niet vaststellen zonder aanvullende gegevens van het UWV.
Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 31,68 en gelast dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.