ECLI:NL:RBZWB:2022:2583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 20_19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek kleinschalige kampeerterreinen

In deze zaak hebben eiseressen beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, dat op 26 november 2019 een verzoek om handhaving heeft afgewezen. Dit verzoek was gericht tegen de exploitatie van kleinschalige kampeerterreinen door derden zonder de benodigde kampeervergunning. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 november 2020, waarbij de eiseressen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en het college door drie vertegenwoordigers. Na een schorsing van het onderzoek heeft de rechtbank op 7 april 2022 het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad op 26 september 2019 de Kampeerverordening 2015 heeft ingetrokken, waardoor voor de exploitatie van kleinschalige kampeerterreinen geen kampeervergunning meer nodig is. De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden het verzoek om handhaving heeft afgewezen, omdat slechts twee van de tien genoemde minicampings op dat moment een overtreding vertoonden. De rechtbank concludeert dat handhavend optreden in deze situatie niet noodzakelijk en niet evenredig is, gezien het nieuwe bestemmingsplan dat inmiddels in werking is getreden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarbij zij opmerkt dat eventuele overschrijding van de redelijke termijn voornamelijk door de eiseressen zelf is veroorzaakt. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers op 17 mei 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/19 GEMWT

uitspraak van 17 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

1. [naam eiseres 1] ,

2. [naam eiseres 2] ,

te [plaatsnaam] , eiseressen,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit) van het college over de afwijzing van een verzoek om handhaving.
Het beroep is behandeld ter zitting in Middelburg op 17 november 2020. Eiseressen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Op 7 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Bij brief van 21 december 2018 hebben eiseressen het college verzocht om handhavend op te treden tegen de exploitatie van kleinschalige kampeerterreinen gelegen op het grondgebied van de gemeente [plaatsnaam] , door anderen dan degenen aan wie daartoe een kampeervergunning is verleend. Eiseressen hebben daarbij een lijst van tien minicampings gevoegd.
Bij primair besluit van 2 april 2019 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen.
Het college heeft geconstateerd dat van twee van de tien door eiseressen genoemde minicampings de eigendom van de gronden en de tenaamstelling op de kampeervergunning niet overeenkomen. Dit is een overtreding van de Kampeerverordening 2015.
Volgens het college is het echter op dat moment niet evenredig om handhavend op te treden. De reden hiervoor is dat het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” inmiddels in werking is getreden. In dat bestemmingsplan is een nieuwe regeling opgenomen over kleinschalige kampeerterreinen. Als het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, zal het college de Kampeerverordening 2015 intrekken. Om nog van ondernemers te vergen dat zij zich zouden moeten conformeren aan regelgeving die ingetrokken zal worden, vindt het college niet evenredig. Overigens onderzocht het college of de betrokken minicampings voldeden aan de bepalingen van het bestemmingsplan en dat deden zij, zo stelt het college.
Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseressen, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
2.1
Eiseressen hebben in beroep aangevoerd dat zij voor de gronden van hun beroep in de eerste plaats verwijzen naar alles wat zij in de bezwaarprocedure naar voren hebben gebracht.
2.2.
Verder stellen eiseressen dat het college onterecht het standpunt van de bezwaarschriftencommissie heeft overgenomen, dat voor zover de Kampeerverordening 2015 geacht moest worden in strijd te zin met de Dienstenrichtlijn, dit (hooguit) zal leiden tot het onverbindend zijn van het daarin opgenomen quotum of, zoals eiseressen aannemen dat bedoeld wordt: de daarin opgenomen quota. Immers, het waren juist die in de verordening opgenomen quota die voor de verordening als “raisons d’être” golden.
Indien zou moeten worden geconcludeerd dat voor die quota geen rechtvaardiging bestond – en dat daarvoor geen rechtvaardiging bestond heeft de gemeenteraad van [plaatsnaam] erkend met zijn besluit van 26 september 2019 tot intrekking van de verordening – dan kan de conclusie geen andere zijn, dan dat de verordening in strijd is geweest met artikel 9, eerste lid, sub b en c van de Dienstenrichtlijn. En dus in zijn geheel als onverbindend moest worden aangemerkt.
3.
Standpunt college
3.1
Ten aanzien van de eerste grond stelt het college dat eiseressen niet aangeven, waarom de weerlegging van de bezwaargronden in het bestreden besluit onjuist, dan wel onvolledig is. Het college verwijst is dit verband naar de jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op dit punt. Het college kan daarom hierop geen reactie geven.
3.2
Ten aanzien van de tweede grond stelt het college dat hij dan het verzoek om handhaving van eiseressen niet begrijpt. Het college ziet niet in waarom eiseressen, hun standpunt volgende, verzochten om te gaan handhaven op regelgeving die naar hun mening onverbindend is.
4.
Beoordeling rechtbank
4.1
De rechtbank stelt vast dat de gemeenteraad de Kampeerverordening 2015 op 26 september 2019 – dus voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar - heeft ingetrokken. Voor de exploitatie van een kleinschalig kampeerterrein is daarom niet langer een kampeervergunning op grond van de verordening nodig. Het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ is in werking getreden.
4.2
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of eiseressen in deze beroepsprocedure nog een actueel procesbelang hebben.
Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. In zijn brief van 20 september 2021 heeft de gemachtigde van eiseressen de rechtbank erop gewezen dat de ABRvS op 24 februari 2021 uitspraak heeft gedaan inzake het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. [2] In deze brief hebben eiseressen verder gesteld dat inmiddels de maximaal redelijke termijn is verstreken waarbinnen het onderhavige geschil beslecht zou moeten zijn. Eiseressen maken aanspraak gemaakt op een vergoeding aan hen van de als gevolg daarvan bij hen ontstane immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat reeds daarin, alsmede in de vordering van de kosten van bezwaar, een procesbelang is gelegen.
De rechtbank komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek om handhaving van eiseressen op goede gronden heeft afgewezen. Slechts ten aanzien van twee van de tien door eiseressen genoemde minicampings werd ten tijde van het nemen van het primaire besluit een overtreding van de Kampeerverordening 2015 geconstateerd. Alleen ten aanzien van die twee minicampings was het college dus bevoegd om handhavend op te treden.
4.4
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.5
Het college heeft het verzoek om handhaving met het primaire besluit van 2 april 2019 afgewezen, omdat het college het niet evenredig vond om handhavend op te treden. Daartoe heeft het college overwogen dat het nieuwe bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ al in werking was getreden. In dat bestemmingsplan is een nieuwe regeling opgenomen over kleinschalige kampeerterreinen. Het college heeft onderzocht (door het bevragen van/bij de campingeigenaars en luchtfoto’s) of de betrokken minicampings voldeden aan de bepalingen van het bestemmingsplan en dat deden zij, zo stelt het college. Verder heeft het college handhaving onevenredig geacht omdat het voornemens was om de Kampeerverordening in te trekken. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was dit ook gebeurd.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat het college, gelet op deze omstandigheden, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om van handhaving af te zien. Handhavend optreden ten aanzien van de twee minicampings acht de rechtbank in de gegeven situatie geen geschikte maatregel, niet noodzakelijk om de overtreding van de Kampeerverordening te beëindigen en niet evenredig. In wat eiseressen hebben aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de gehele Kampeerverordening met terugwerkende kracht onverbindend te verklaren.
4.7
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank ten slotte dat, wat daar ook van zij, deze overschrijding vrijwel geheel door eiseressen is veroorzaakt. Tijdens de zitting van 17 november 2020 heeft de gemachtigde van eiseressen aangegeven dat hij mogelijk deze beroepszaak zou intrekken. Gelet daarop heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting toen geschorst. Bij brief van 26 maart 2021 heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht om de behandeling van deze procedure op te schorten en bij brief van 10 december 2021 heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht om het onderzoek in deze zaak nog niet te sluiten in verband met een tussen partijen gestart mediationtraject. Voor zover er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak had moeten doen, dient deze voor rekening en risico van eiseressen te blijven. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5.
Conclusies
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De rechtbank zal het verzoek van eiser om schadevergoeding afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 17 mei 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ABRvS 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:256