Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
3.Proceskostenvergoeding
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd naar aanleiding van de registratie van een Volvo XC60. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de Bpm op basis van de historische nieuwprijs en de CO2-uitstoot van het voertuig had berekend. De belanghebbende betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag en voerde aan dat de historische nieuwprijs en de in aanmerking genomen schade niet correct waren vastgesteld.
Tijdens de zitting op 26 april 2022 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, mr. S.M. Bothof, de argumenten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van de koerslijst van Xray en dat de historische nieuwprijs op € 59.090 is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur de schade niet correct had meegenomen in de berekening van de handelsinkoopwaarde en dat de bewijslast voor de schade bij de belanghebbende lag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.