Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
3.Proceskostenvergoeding
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had op 10 januari 2020 een bedrag van € 4.855 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Land Rover RR Velar, die in Polen was gekocht. De inspecteur had echter een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.388, omdat hij van mening was dat de verschuldigde Bpm hoger was dan door de belanghebbende was aangegeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op basis van de beschikbare gegevens het standpunt had ingenomen dat de Bpm moest worden vastgesteld op € 8.386, met een extra leeftijdskorting van € 143. De belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en voerde aan dat er rekening gehouden moest worden met een schadeverleden van de auto, wat de waarde zou verlagen. De rechtbank oordeelde dat het schadeverleden van de auto niet voldoende was aangetoond, omdat de bewijsstukken niet overtuigend waren. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.