6.2Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting van de arbeidsdeskundige in het resultaat functiebeoordeling van 17 augustus 2020, het rapport van de arbeidsdeskundige van diezelfde datum en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 24 november 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geselecteerde functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 69,59%. Omdat eiser tegen deze berekening geen beroepsgronden heeft aangevoerd, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2020 heeft vastgesteld op 69,59%
.
8.
Restverdiencapaciteit en inkomenseis
Uit wat in overweging 7 is overwogen volgt ook dat het UWV in het bestreden besluit de restverdiencapaciteit terecht heeft vastgesteld op € 918,46. Het UWV heeft in het verweerschrift gesteld dat dit een bruto bedrag is. De rechtbank voegt hieraan toe dat dit ook volgt uit artikel 10 van het Schattingsbesluit in samenhang met artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
De rechtbank overweegt over de beroepsgrond dat sprake is van reformatio in peius het volgende. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat geen sprake is van reformatio in peius, maar om een andere reden dan het UWV gesteld heeft. De rechtbank stelt in dit verband vast dat het UWV na het besluit van 20 juni 2018, waarin eiser per 24 mei 2018 69,05% arbeidsongeschikt is bevonden, het besluit van 20 maart 2019 heeft genomen, waarin hij per 6 juni 2019 80 tot 100% arbeidsongeschikt is bevonden. De periode waarin eiser 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, heeft dus langer dan 2 maanden geduurd. In die periode gold er geen inkomenseis. Uit artikel 60, derde lid, van de WIA volgt dan dat geen inkomenseis geldt tot de dag dat de resterende verdiencapaciteit gedurende 24 kalendermaanden hoger dan 20% van het maatmaninkomen per uur is geweest. In het geval van eiser heeft hij zich 24 maanden na de aanzegging voor kunnen bereiden op de datum 1 juli 2022 omdat toen zijn resterende verdiencapaciteit weer hoger was dan 20% van zijn maatmaninkomen. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
Aan het bestreden besluit kleeft echter wel een motiveringsgebrek, omdat daarin er vanuit wordt gegaan dat de nieuwe resterende verdiencapaciteit van € 918,46 al geldt twee maanden nadat dat besluit is genomen. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld.
9.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de loonaanvullingsuitkering van eiser per 1 juli 2020 heeft omgezet in een vervolguitkering, omdat eiser 69,59% arbeidsongeschikt is en hij minder dan de helft verdient van de door het UWV vastgestelde restverdiencapaciteit van € 918,46. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
10.
Proceskosten en griffierecht
De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser.
De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00,‑ en wegingsfactor 1).
Ook moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 48,00 vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 11 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: