Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat door belanghebbende was ingediend tegen een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2019. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend, maar had verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 360 tijdig te betalen. De griffier had belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, onder andere via een aangetekende brief van 7 oktober 2021. In deze brief werd aangegeven dat niet-ontvankelijkverklaring kon volgen indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief was overgemaakt. De rechtbank ontving echter geen bewijs van betaling van het griffierecht, wat leidde tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.