ECLI:NL:RBZWB:2022:2354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1362
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wmo-hulp op basis van herhaalde aanvraag en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een 55-jarige eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiseres had een aanvraag ingediend op 6 november 2020 voor hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), welke aanvraag door het college was afgewezen. Het college stelde dat het een herhaalde aanvraag betrof, die op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden afgewezen. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het college, dat haar bezwaar ongegrond had verklaard.

Tijdens de zitting op 15 februari 2022 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door mr. Y. Bons. Eiseres stelde dat het college ten onrechte geen onderzoek had verricht voordat op haar aanvraag was beslist en dat er geen sprake was van een herhaalde aanvraag, omdat de aanvraag betrekking had op een nieuwe periode en de relevante feiten en omstandigheden veranderd konden zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres onvoldoende procesbelang had bij de procedure, omdat het bestreden besluit betrekking had op een aanvraag die was ingediend tijdens de looptijd van een eerder besluit. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1362 WMO15

uitspraak van 25 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. A. van 't Laar,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 11 november 2020 (primair besluit I) heeft het college een aanvraag van eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) van 6 november 2020 afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In een besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door mr. Y. Bons en [naam vertegenwoordiger] .
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiseres is een 55-jarige vrouw, die bekend is met lichamelijke klachten en psychische problematiek. Er is sprake van beperkingen op het gebied van bewegen, verplaatsen en mobiliteit alsmede in het huishouden conform vorenstaande beperkingen en mogelijkheden. Eiseres is nauwelijks in staat om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, en heeft vaak ook assistentie en hulp nodig bij ADL-activiteiten.
In een besluit van 28 november 2019 heeft het college geweigerd aan eiseres in het kader van de Wmo een maatwerkvoorziening te verstrekken in de vorm van hulp in het huishouden. In een besluit van 19 juni 2020 is alsnog een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van hulp bij het huishouden voor 7 uur per week, voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2021. In een beslissing op bezwaar van 17 september 2020 heeft het college zijn de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 19 juni 2020 ongegrond verklaard, met dien verstande dat het aantal geïndiceerde uren is verhoogd naar 7 uur en 30 minuten, verdeeld over twee zorgmomenten per week.
Op 24 september 2020 heeft eiseres zich opnieuw gemeld bij het college, en het college verzocht om aanpassing van de maatwerkvoorziening. Dit heeft geleid tot een aanvraag van 6 november 2020. In het primaire besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt college in het bestreden besluit
2. Volgens het college is de aanvraag van eiseres van 6 november 2020 een herhaalde aanvraag, die hij heeft mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Deze bepaling mag worden gebruikt bij een aanvraag die wordt gedaan na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking, en daarvan is in dit geval sprake omdat in het besluit van 17 september 2020 geen ondersteuning is toegekend voor de activiteiten boodschappen opruimen en koken. Eiseres heeft verder geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd aan haar herhaalde aanvraag, nu enkel is herhaald dat het koken en het inruimen van de boodschappen niet tot haar mogelijkheden behoren.
Standpunt eiseres
3. Volgens eiseres heeft het college ten onrechte geen onderzoek verricht voordat op haar aanvraag is beslist. Zij stelt dat geen sprake is van een herhaalde aanvraag, nu deze betrekking heeft op een nieuwe periode na het indienen van de eerdere aanvraag en de relevante feiten en omstandigheden naar hun aard veranderd kunnen zijn. Eiseres wijst hierbij op verschillende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Zij voert ten slotte aan dat het besluit van 17 september 2020 geen motivering bevat over het aspect maaltijdbereiding.
Heeft eiseres voldoende procesbelang bij deze procedure?
4. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3633) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Een uitsluitend formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende procesbelang in deze zaak. Het bestreden besluit heeft betrekking op een aanvraag van 6 november 2020, die is ingediend hangende de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2021 die centraal staat in het besluit 17 september 2020. Eiseres verzoekt in haar aanvraag om een indicatie van taken die niet zijn toegekend in dit besluit, namelijk hulp bij het koken en het inruimen van bood-schappen. Eiseres kan zich blijkens haar beroepschrift en het verhandelde ter zitting niet verenigen met de omvang van de eerder toegekende maatwerkvoorziening, en wil bereiken dat zij een betere indicatie verkrijgt. Dit resultaat kan (primair) echter worden bereikt door beroep in te stellen tegen het besluit van 17 september 2020, waartoe zij ook is overgegaan. De rechtbank verwijst hierbij naar de beroepsprocedure met nummer 20/8550 WMO15, in welke zaak vandaag uitspraak is gedaan.
6. Eiseres heeft haar belang bij het voeren van deze procedure in haar beroepschrift onderbouwd door te stellen dat een oordeel over het hier bestreden besluit doorwerkt naar toekomstige situaties. Eiseres wordt hier niet in gevolgd, omdat in deze zaak geen inhoudelijk standpunt van het college ter beoordeling voorligt. Het enige – voor haar gunstige – oordeel in deze procedure houdt in dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb, en dat het college opnieuw (inhoudelijk) zal moeten beslissen op de aanvraag van 6 november 2020.
Conclusie
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 25 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.