ECLI:NL:RBZWB:2022:2351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die sinds 21 oktober 2013 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 3.902,11 aan teveel ontvangen bijstand. Dit bedrag was teruggevorderd op basis van besluiten van 8 en 10 juli 2020, waarin het college stelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet alle relevante informatie over zijn bezit en de export van voertuigen te verstrekken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college ten onrechte aannam dat de grondslag voor de terugvordering vastlag, omdat het intrekkingsbesluit formele rechtskracht had gekregen. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 juni 2020, waarin zijn recht op bijstand was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat eiser in de procedure tegen de terugvordering in volle omvang het oordeel van het college kon bestrijden dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10004 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 juli 2020 (primair besluit I) heeft het college een bedrag van € 3.902,11 aan teveel ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 10 juli 2020 (primair besluit II) heeft het college besloten per 1 juli 2020 een bedrag van € 105,90 per maand in te houden op de bijstandsuitkering van eiser ter aflossing van het bedrag van € 3.902,11.
In het besluit van 5 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 januari 2022.
Hierbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] . Als tolk was aanwezig [naam tolk] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser ontvangt sinds 21 oktober 2013 - behoudens een korte onderbreking - een bijstandsuitkering voor een alleenstaande. Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) bleek dat eiser in de afgelopen jaren meerdere auto’s op zijn naam had staan, waarvan een aantal is geëxporteerd. Op grond hiervan is door de afdeling Handhaving een onderzoek gestart naar het recht op bijstand. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het Rapport Uitkeringsfraude van 9 maart 2020. Op grond van dit onderzoek is bij besluit van 26 juni 2020 het recht op uitkering over de maanden juli, september en december 2019 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. Ook is aan eiser medegedeeld dat hij de teveel gekregen uitkering over de genoemde perioden moet terugbetalen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Hierbij heeft het college overwogen dat eiser niet alle informatie over zijn bezit en de export van voertuigen heeft doorgegeven en daarmee zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het recht is in de eerder genoemde perioden daardoor niet vast te stellen. Tegen het besluit van 26 juni 2020 heeft eiser geen bezwaar gemaakt. Nadat de hoogte van de terugvordering is berekend, heeft het college de besluiten van 8 juli en 10 juli 2020 genomen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2. Het college heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. De bezwaren van eiser zijn gericht tegen de intrekking van het recht op uitkering, zoals in het besluit van
26 juni 2020 staat. Tegen dat besluit heeft eiser geen bezwaar ingediend, waardoor het in rechte vast is komen te staan. Dit betekent dat het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen de intrekking niet zal worden beoordeeld. Omdat de intrekking vaststaat, is het college verplicht terug te vorderen. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd om af te zien van terugvordering. Ook heeft eiser geen inhoudelijke argumenten aangevoerd tegen de vaststelling van het aflossingsbedrag.
Standpunt van eiser
3. Eiser stelt dat het college zich te formeel opstelt en dat de menselijke maat zoek is. Vanwege zijn beperkingen is eiser niet in staat zijn belangen te behartigen en te overzien. Hij ontdekte pas later dat zijn uitkering was ingetrokken vanwege de aankoop van de auto’s in het verleden. In bezwaar heeft eiser alsnog de benodigde gegevens overgelegd en heeft hij hiermee aan zijn inlichtingenverplichting voldaan. Hierdoor kan alsnog zijn recht op uitkering worden vastgesteld. Het is niet redelijk om het bedrag terug te vorderen.
Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.2
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4.3
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Beoordeling
5. De te beoordelen perioden zijn de maanden juli, september en december 2019.
5.1
Tussen partijen is in geschil of opnieuw beoordeeld kan worden of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser stelt dat hij in onderhavige zaak (over de terugvordering) alsnog aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Het college stelt zich, zoals blijkt uit het verweerschrift en wat ter zitting is aangevoerd, op het standpunt dat het besluit tot intrekking in rechte vaststaat, zodat de vraag of eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden niet meer ter beoordeling voorligt.
5.2
De rechtbank stelt vast dat het intrekkingsbesluit in rechte vaststaat, nu eiser daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Anders dan het college meent, ziet de formele rechtskracht van een besluit echter uitsluitend op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en niet mede op oordelen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3229). Dit betekent dat de formele rechtskracht van het intrekkingsbesluit uitsluitend ziet op de rechtsgevolgen van dat besluit, namelijk dat het recht op bijstand is ingetrokken. De formele rechtskracht van het intrekkingsbesluit ziet niet op het feitelijke oordeel dat het college daaraan ten grondslag heeft gelegd, namelijk dat eiser geen informatie heeft gegeven over zijn bezit en export van auto’s, en het daarop gebaseerde juridische oordeel dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door dat niet te melden. Dat betekent dat eiser in de procedure tegen de terugvordering in volle omvang het daaraan ten grondslag liggende oordeel van het college kan bestrijden dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet de informatie over de auto’s te geven. Het college heeft dit niet onderkend.
5.3
Gelet op het voorgaande heeft het college ten onrechte aangenomen dat de grondslag voor de terugvordering vastligt, omdat het intrekkingsbesluit formele rechtskracht heeft gekregen. Het college behoorde, gelet op de aangevoerde bezwaargronden, de vraag of al dan niet sprake is van schending van de inlichtingenverplichting in volle omvang te beoordelen in bezwaar, en eveneens een deugdelijke motivering daaromtrent te geven. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3:2 van de Awb.
Conclusie
6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten zouden kunnen worden of om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank niet over de vereiste gegevens beschikt om de schending van de inlichtingenverplichting ten volle te beoordelen. Om die reden past de rechtbank evenmin een bestuurlijke lus toe. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.