ECLI:NL:RBZWB:2022:2350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8993
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering naar gehuwdennorm en bijzondere omstandigheden in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022, gaat het om de aanvraag van eisers om een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm. Eisers, een echtpaar dat sinds 1 augustus 2019 getrouwd is, hebben in juli 2020 een aanvraag ingediend voor bijstand met terugwerkende kracht naar 16 maart 2020, de datum waarop eiser vanuit het buitenland naar Nederland is ingereisd. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door Werkplein Hart van West-Brabant, maar in een later besluit werd de aanvraag herroepen en werd de bijstandsuitkering toegekend vanaf 6 mei 2020. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij recht hebben op bijstand vanaf 16 maart 2020 vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder de coronamaatregelen die hen verhinderden om zich tijdig in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank oordeelt dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat zij op 16 maart 2020 een telefonische melding hebben gedaan bij Werkplein. De rechtbank concludeert dat Werkplein terecht heeft besloten dat de bijstandsuitkering pas vanaf 6 mei 2020 kan ingaan, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8993 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres, en [naam eiser] , eiser,

gezamenlijk ‘eisers’, wonende te [plaatsnaam 1] ,
gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein),verweerder,

Procesverloop

In het primair besluit van 9 juli 2020 is de aanvraag van eisers om een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm door Werkplein afgewezen.
In het besluit op bezwaar (bestreden besluit) van 25 september 2020 wordt het besluit van 9 juli 2020 herroepen. In plaats daarvan besluit Werkplein de aanvraag om een uitkering naar de gehuwdennorm over de periode van 16 maart 2020 tot en met 5 mei 2020 af te wijzen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 januari 2022.
Hierbij waren eiseres en haar gemachtigde aanwezig. Als tolk was [naam tolk] aanwezig. Namens Werkplein was mr. S. van Steen aanwezig via een beeldverbinding.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Sinds 2008 ontvangt eiseres een uitkering naar de norm van een alleenstaande. Eisers zijn op 1 augustus 2019 getrouwd. Eiser woonde op dat moment in [plaatsnaam 2] .
Op 6 mei 2020 hebben eisers een bijstandsuitkering aangevraagd naar de gehuwdennorm met ingang van 16 maart 2020. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat eiser vanaf 6 mei 2020 op het adres van eiseres staat ingeschreven. Op 18 juni 2020 heeft Werkplein eiseres verzocht om nadere gegevens.
Op 24 juni 2020 heeft eiseres bankafschriften overgelegd. Ook heeft eiseres een brief overgelegd waarin staat dat eiser in [plaatsnaam 2] bij zijn broer woonde en geen vast maandelijks inkomen had. Ook had hij geen bankrekening of andere bezittingen. In de brief van 29 juni 2020 heeft Werkplein aan eiseres gevraagd om verifieerbare gegevens op te sturen waaruit blijkt hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien van februari tot en met juni 2020. Eisers hebben niet op dit verzoek gereageerd.
In het besluit van 9 juli 2020 heeft Werkplein de aanvraag afgewezen, omdat onvoldoende gegevens zijn verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit van 25 september 2020 heeft Werkplein besloten de beslissing van 9 juli 2020 te herroepen, omdat op 31 augustus 2020 is besloten (in een andere procedure) dat de bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm wordt toegekend met ingang van 6 mei 2020. De afwijzing van de aanvraag, zoals opgenomen in het primair besluit van 9 juli 2020, is daarmee deels teniet gedaan. Gelet hierop moest Werkplein enkel nog beoordelen of er recht op bijstand naar de gehuwdennorm bestond over de periode van 16 maart tot 6 mei 2020. Werkplein heeft vervolgens de bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm over deze periode afgewezen.
Standpunt van eisers
2. Primair betogen eisers dat de bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm per
16 maart 2020 moet worden toegekend. Op deze dag is eiser vanuit [plaatsnaam 2] Nederland ingereisd. Eiseres stelt dat haar zoon op 16 maart 2020 namens haar heeft gebeld met Werkplein om te vertellen dat eiser was ingereisd. Ook heeft hij gevraagd wat er moest gebeuren ten aanzien van de bijstandsuitkering. Aan hem werd verteld dat eiser zich eerst moest inschrijven in de BRP en een afspraak moest maken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om een verblijfsdocument te krijgen. In de avond van 16 maart 2020 werden echter strenge coronamaatregelen ingevoerd en was het voor eiser niet meer mogelijk om zich in te schrijven in de BRP. Ook kon hij niet bij de IND terecht. Dat Werkplein het telefoongesprek van 16 maart 2020 niet heeft geregistreerd, kan eisers niet worden tegengeworpen. Na dit telefoongesprek had Werkplein eisers in staat moeten stellen een aanvraag om bijstand in te dienen en hadden zij het benodigde aanvraagformulier per post moeten krijgen.
3. Subsidiair stellen eisers dat er bijzondere omstandigheden zijn om met terugwerkende kracht het recht op bijstand te beoordelen. Zo is aan eiser met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning verleend, namelijk vanaf 16 maart 2020. Daarnaast is de coronapandemie zodanig bijzonder dat Werkplein alleen daarom al had moeten afwijken van het standpunt dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum. Het kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij zich niet kon inschrijven in de BRP en aanmelden bij de IND, omdat alle loketten waren gesloten. Verder stelt eiser dat dat sprake is van een bijzondere omstandigheid
“indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het Uwv of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden”. Eisers verwijzen hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2362.
Standpunt van Werkplein
4. Werkplein stelt zich op het standpunt dat de bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm terecht vanaf 6 mei 2020 is toegekend. Er is geen reden om 16 maart 2020 als ingangsdatum aan te nemen. Er is op deze datum geen telefonische melding door eisers gedaan. Eisers hebben het bestaan van dit telefoongesprek op geen enkele wijze onderbouwd. Evenmin volgt uit het registratiesysteem van Werkplein dat er telefonisch contact is geweest. Een dergelijk contact zou zeker geregistreerd worden. Bovendien is het niet ondenkbaar dat eiseres niet met Werkplein contact heeft opgenomen, maar met de gemeente [plaatsnaam 1] . In dat geval is het logisch dat er geen registratie heeft plaatsgevonden in het systeem. Daarnaast kan men zich telefonisch melden voor een bijstandsaanvraag vanaf het begin van de eerste lockdown.
Ter zitting laat de gemachtigde van Werkplein weten dat uit een e-mail van 11 maart 2020 blijkt dat bijstandsaanvragen vanaf die dag telefonisch kunnen worden afgehandeld. Op deze manier werd direct een oplossing gevonden in het licht van de coronamaatregelen.
5. Verder stelt Werkplein dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Dat eiser met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning heeft gekregen per 16 maart 2020 is geen bijzondere omstandigheid die het noodzakelijk maakt om bijstand naar de gehuwdennorm per die datum te verstrekken. Weliswaar volgt uit de jurisprudentie dat er mogelijk recht op bijstand bestaat bij het toekennen van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht, maar dat de betrokkene, in dit geval eiser, ook aannemelijk moet maken dat hij over de periode vanaf de ingangsdatum van de verblijfsvergunning tot aan de datum waarop de melding heeft plaatsgevonden niet in de noodzakelijke bestaanskosten heeft kunnen voorzien. Het aanvullende karakter van de Participatiewet brengt met zich mee dat eiser aannemelijk dient te maken dat derden in die bestaanskosten hebben voorzien. Eiser is hier niet in geslaagd. Aan eisers is verzocht om met verifieerbare stukken te onderbouwen hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien van februari tot en met juni 2020. Eisers hebben geen enkel stuk overgelegd. In de bezwaarfase hebben eisers alleen een tweetal verklaringen overgelegd die zien op het verblijf en inkomen van eiser in [plaatsnaam 2] . Ook hebben eisers verklaard geen schulden te hebben.
Tot slot wordt door Werkplein nog naar voren gebracht dat uit de BRP blijkt dat eiser pas vanaf 6 mei 2020 zijn hoofdverblijf heeft op het adres van eiseres. Alleen daarom kan al niet worden vastgesteld dat er van 16 maart tot 6 mei 2020 recht zou bestaan op bijstand naar de norm van gehuwden.
Wettelijk kader
6. Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier in het land in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te raken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 11, tweede lid van de Participatiewet bepaalt dat met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG.
7. Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Beoordeling door de rechtbank
8. In geschil is of het college terecht 6 mei 2020 als ingangsdatum van de bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm heeft gehanteerd.
9. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB over de toepassing van artikel 44 van de Participatiewet (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of -in voorkomende gevallen- een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien gebleken is dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
Ingangsdatum van 16 maart 2020
10. Het is aan eisers om aan te tonen dat zij een telefonische melding bij Werkplein hebben gedaan op 16 maart 2020. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ter zitting is gebleken dat eiseres niet weet met wie haar zoon heeft gesproken op 16 maart 2020. Ook weet zij niet of er is gebeld naar Werkplein of de gemeente [plaatsnaam 1] . Daarnaast kan zij niet verklaren wat er tijdens het telefoongesprek is gezegd. De enkele stelling dat er een telefonische melding is geweest, volstaat niet. Het feit dat de melding niet is geregistreerd tegenwerpen aan Werkplein volstaat evenmin. Nog daargelaten dat de bewijslast bij een aanvrager van een uitkering ligt, acht de rechtbank het aannemelijk dat Werkplein van een dergelijk belangrijke melding van een partner die bij een bijstandsgerechtigde is ingetrokken, zou worden geregistreerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Werkplein terecht tot de conclusie is gekomen dat 16 maart 2020 niet kan worden aangemerkt als datum waarop een melding voor een aanvraag is gedaan.
Bijzondere omstandigheden
11. Zoals de CRvB in zijn uitspraak van 27 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB: 2014:1900) heeft overwogen, bestaan in beginsel bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht het recht op bijstand te beoordelen, indien aan een vreemdeling met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning is verleend. Van een vreemdeling die niet beschikt over rechtmatig verblijf, kan immers niet worden gevraagd dat hij een rechtens kansloze aanvraag doet. Toch moet in een dergelijke situatie de aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die leiden tot toekenning van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand, indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De omstandigheid dat een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht moet worden beoordeeld, maakt dit niet anders.
12. Het staat vast dat eiser in ieder geval sinds 16 maart 2020 over een verblijfsvergunning beschikt. De rechtbank is echter van oordeel dat van eiser verlangd mag worden dat hij over de achteraf te beoordelen periode, dus van 16 maart tot 6 mei 2020, zo gedetailleerd en nauwkeurig mogelijk opgave doet van de wijze waarop hij zijn leven heeft ingericht en hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Daarbij dient hij zo mogelijk bewijsstukken te laten zien en in ieder geval concrete aanknopingspunten te verschaffen voor onderzoek en verificatie door Werkplein. Er is door eisers echter geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat eiser niet in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien van 16 maart tot 6 mei 2020. De stukken die in de bezwaarfase zijn overgelegd zien enkel op de periode dat eiser in [plaatsnaam 2] woonde. De verklaring die eiseres op 30 december 2021 heeft overgelegd ziet op een geldlening van € 500,- op 25 mei 2020. Deze datum valt buiten de te beoordelen periode.
13. De rechtbank ziet in de door eisers overige aangevoerde situaties geen bijzondere omstandigheden waarin Werkplein aanleiding had moeten zien om de bijstandsuitkering vanaf 16 maart 2020 toe te kennen. Weliswaar waren de gemeenteloketten gesloten vanwege de lockdown, maar uit de e-mail van 11 maart 2020, die door de gemachtigde van Werkplein ter zitting is voorgelezen, blijkt dat burgers vanaf 16 maart 2020 bijstandsaanvragen per telefoon konden indienen. Zoals onder 9 is overwogen, hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij deze telefonische melding hebben gedaan.
De verwijzing van eisers naar de uitspraak van de CRvB van 15 juli 2014 leidt niet tot een ander oordeel, nu in deze uitspraak een heel ander feitencomplex aan de orde is waardoor de CRvB een bijzondere omstandigheid heeft aangenomen.
Conclusie
14. Gelet op het bovenstaande heeft Werkplein op goede gronden beslist dat er geen aanleiding bestaat om de bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm toe te kennen per
16 maart 2020. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.