ECLI:NL:RBZWB:2022:233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5456 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning met betrekking tot een verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarbij haar huishoudelijke hulp was toegekend voor de periode van 5 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO). Aangezien er niet tijdig op het bezwaar was beslist, heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank en tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank had eerder bepaald dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak van 31 december 2021 een besluit op bezwaar moest nemen. Tijdens een telefonisch onderhoud op 7 januari 2022 heeft de griffier aan verzoekster gevraagd of zij haar verzoek om voorlopige voorziening wilde intrekken, maar verzoekster heeft aangegeven dat zij dit verzoek onverminderd behandeld wilde zien.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden. Dit betekent dat een voorlopige voorziening in beginsel niet kan worden toegewezen, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen acute noodsituatie is aangetoond door verzoekster, ondanks de omstandigheden die zij in haar brief van 20 december 2021 heeft aangevoerd. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 20 januari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5456 WMO15 VV

uitspraak van 20 januari 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 september 2020 (bestreden besluit) van verweerder waarbij aan haar huishoudelijke hulp is toegekend voor de periode van 5 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO).
Omdat door verweerder niet tijdig op dit bezwaar is beslist, heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 31 december 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:6724) heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend dient te maken.
In een telefonisch onderhoud op 7 januari 2022 heeft de griffier verzoekster gevraagd of deze uitspraak verzoekster aanleiding geeft om haar verzoek om voorlopige voorziening in te trekken.
Verzoekster heeft op 11 januari 2022 zowel telefonisch als schriftelijk gemeld dat zij haar verzoek om voorlopige voorziening onverminderd behandeld wenst te zien worden.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit is beslist over de periode 5 tot 31 oktober 2020. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening ziet op een afgesloten periode in het verleden. Een voorlopige voorziening die betrekking heeft op een dergelijke periode wordt in beginsel niet toegewezen. Dit kan slechts anders zijn indien betrokkene ten gevolge van het bestreden besluit in een acute noodsituatie is geraakt.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een acute noodsituatie niet is gebleken. De door verzoekster bij brief van 20 december 2021 aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel.
4. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het verzoek niet voldoende spoedeisend. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.