ECLI:NL:RBZWB:2021:6724

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake huishoudelijke hulp op grond van de WMO

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 8 november 2020. Dit bezwaar was gericht tegen een primair besluit van 28 september 2020, waarbij aan eiseres huishoudelijke hulp was toegekend voor de periode van 5 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020. De zitting vond plaats op 17 december 2021, waar zowel eiseres als een vertegenwoordiger van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat eiseres verzocht heeft om in te stemmen met rechtstreeks beroep, maar dat dit niet mogelijk is omdat de zaak al een beroepszaak betreft over een niet tijdig beslissen. De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen. Eiseres heeft haar bezwaarschrift op 8 november 2020 ingediend, en de beslistermijn begon te lopen na het verstrijken van de bezwaartermijn. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd, maar eiseres betwist de rechtsgeldigheid van deze verlenging.

De rechtbank concludeert dat de verdagingsbeslissing niet rechtsgeldig is, omdat deze na het verstrijken van de beslistermijn is genomen. Verweerder heeft niet tijdig beslist op het bezwaar van eiseres, en de rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog een beslissing moet nemen. Tevens wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en draagt verweerder op om binnen twee weken een beslissing op bezwaar te nemen. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 8 november 2020 gericht tegen het primaire besluit van 28 september 2020 waarbij aan haar huishoudelijke hulp is toegekend voor de periode van 5 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens verweerder.

Overwegingen

Eiseres heeft de rechtbank verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep. Rechtstreeks beroep is in deze zaak echter niet aan de orde, omdat deze zaak al een beroepszaak is, betreffende een niet tijdig beslissen, en van het overslaan van de bezwaarprocedure daarom geen sprake kan zijn. Voor zover eiseres bedoelt dat de rechtbank, na deze uitspraak, ook uitspraak doet op haar inhoudelijk bezwaarschrift, wordt verwezen naar hetgeen hierna wordt overwogen.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 8 november 2020. Anders dan eiseres stelt, vangt de beslistermijn aan vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, dient verweerder binnen twaalf weken te beslissen gerekend vanaf 10 november 2020. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Die beslistermijn eindigde op 1 februari 2021. Verweerder stelt dat de termijn bij brief van 28 januari 2021 is verlengd met zes weken. Eiseres stelt echter dat de beslistermijn door verweerder niet rechtsgeldig is verdaagd aangezien zij de verdagingsbrief pas op 4 februari 2021 heeft ontvangen en de verdaging dus niet vóór het einde van de beslistermijn is verzonden. Eiseres heeft haar grond dat de brief niet door een bevoegd persoon is genomen ter zitting ingetrokken.
De rechtbank merkt allereerst op dat een verdagingsbeslissing het karakter heeft van een besluit. Dit besluit moet bekend gemaakt worden. Volgens vaste jurisprudentie komt aan een verdagingsbeslissing die na ommekomst van de beslistermijn is genomen, geen betekenis toe.
In dit geval is de verdagingsbeslissing door middel van verzending per gewone post bekend gemaakt op 28 januari 2021. Uit de toelichting van verweerder ter zitting volgt dat er geen verzendadministratie wordt bijgehouden bij het verzenden van besluiten. De stelling van verweerder dat de verdagingsbeslissing is gedateerd op 28 januari 2021 en diezelfde dag per gewone post is verzonden, is dan ook niet aannemelijk gemaakt. Van een rechtsgeldige opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zijn.
De termijn waarbinnen verweerder moest beslissen was daarom voorbij op het moment dat eiseres verweerder op 4 februari 2021 in gebreke stelde. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er op 12 augustus 2021 een besluit is genomen. De rechtbank stelt echter vast dat dit besluit een nieuw primair besluit betreft over huishoudelijke hulp over een latere periode dan hier in geding. Met het besluit van 12 augustus is niet (ook) op het bezwaar van 8 november 2021 beslist. Omdat verweerder nog geen beslissing op het bezwaar heeft genomen, dient dat alsnog te gebeuren.
Het verzoek van eiseres dat de rechtbank, na deze uitspraak, ook uitspraak doet op haar inhoudelijk bezwaarschrift, wordt afgewezen. Nog daargelaten of aan de formele vereisten van een verzoek om instemming met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter is voldaan, acht de rechtbank de zaak niet geschikt voor rechtstreeks beroep, omdat de inhoudelijke standpunten van partijen ten aanzien van de bezwaren tegen het primaire besluit van 28 september 2020 nog onvoldoende tussen verweerder en eiseres zijn uitgesproken.
De rechtbank zal bepalen dat verweerder alsnog een beslissing op het bezwaar moet nemen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 4 februari 2021 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.