Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft de oplegging van een onderzoek naar het alcoholgebruik van de eiser, die eerder een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) had opgelegd gekregen. De eiser was op 15 februari 2020 aangehouden wegens rijden onder invloed, met een ademalcoholgehalte van 2,07 promille. Na een psychiatrisch onderzoek in september 2020, waaruit bleek dat er geen grond was voor alcoholmisbruik, kreeg de eiser zijn rijbewijs terug, maar moest hij een EMA volgen. In mei 2021 meldde de eiser dat hij niet kon deelnemen aan de EMA vanwege een wachtlijst voor opname in een afkickkliniek. Het CBR besloot daarop dat in plaats van de EMA, een onderzoek naar zijn alcoholgebruik noodzakelijk was. De eiser ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR op goede gronden had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat het vermoeden van alcoholafhankelijkheid gerechtvaardigd was, gezien de gewijzigde omstandigheden van de eiser na het eerdere onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het CBR om een onderzoek op te leggen.