ECLI:NL:RBZWB:2022:2292

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3764
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging onderzoek alcoholgebruik door CBR na eerdere EMA

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft de oplegging van een onderzoek naar het alcoholgebruik van de eiser, die eerder een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) had opgelegd gekregen. De eiser was op 15 februari 2020 aangehouden wegens rijden onder invloed, met een ademalcoholgehalte van 2,07 promille. Na een psychiatrisch onderzoek in september 2020, waaruit bleek dat er geen grond was voor alcoholmisbruik, kreeg de eiser zijn rijbewijs terug, maar moest hij een EMA volgen. In mei 2021 meldde de eiser dat hij niet kon deelnemen aan de EMA vanwege een wachtlijst voor opname in een afkickkliniek. Het CBR besloot daarop dat in plaats van de EMA, een onderzoek naar zijn alcoholgebruik noodzakelijk was. De eiser ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR op goede gronden had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat het vermoeden van alcoholafhankelijkheid gerechtvaardigd was, gezien de gewijzigde omstandigheden van de eiser na het eerdere onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het CBR om een onderzoek op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3764 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [Plaatsnaam] , eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(CBR), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 juni 2021 (primair besluit) heeft het CBR besloten dat eiser in plaats van de eerder opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) een onderzoek moet laten doen naar zijn alcoholgebruik.
In het besluit van 23 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 16 maart 2022.
Hierbij was aanwezig [vertegenwoordiger vwr] namens het CBR. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op 15 februari 2020 is eiser aangehouden wegens verdenking van het rijden onder invloed van alcohol. Het ademalcoholgehalte van eiser bedroeg 900 µg/l (= 2,07 promille).
Op 20 april 2020 heeft de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant aan het CBR mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke dan wel geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven.
Naar aanleiding van die informatie heeft het CBR bij besluit van 11 mei 2020 aan eiser een onderzoek opgelegd naar zijn alcoholgebruik. Eiser heeft zijn rijbewijs ingeleverd bij het CBR. Psychiater [naam psychiater] heeft eiser op 11 september 2020 onderzocht en heeft gerapporteerd dat het onderzoek geen grond geeft voor het vermoeden van alcoholmisbruik. Eiser kan deelnemen aan een EMA ter preventie van recidive. De psychiater heeft het CBR geadviseerd eiser rijgeschikt te verklaren. Bij besluit van 4 november 2020 heeft eiser zijn rijbewijs teruggekregen, onder vermelding dat hij een EMA moet volgen en dat zijn rijbewijs geschorst is tot de uitslag van de EMA.
Bij e-mail van 25 mei 2021 heeft eiser het CBR bericht dat hij op korte termijn niet kan deelnemen aan de EMA, omdat hij op een wachtlijst staat voor opname in een afkickkliniek bij Novadic-Kentron gedurende een à twee maanden, gevolgd door een half jaar dagbehandeling.
Bij brief van 15 juni 2021 heeft het CBR aan eiser medegedeeld dat een EMA niet meer de juiste maatregel is en dat het besluit van 4 november 2020 zal worden omgezet.
Bij het primair besluit heeft het CBR, op basis van de door eiser ingediende informatie, besloten dat eiser in plaats van de eerder opgelegde EMA een onderzoek moet laten doen naar zijn alcoholgebruik.
Bij bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Geschil
In geschil is of het CBR terecht aan eiser een onderzoek naar zijn alcoholgebruik heeft opgelegd.
3.
Standpunt eiser
Eiser voert aan dat hem ten onrechte opnieuw een onderzoek naar alcoholgebruik dan wel psychiatrisch onderzoek is opgelegd. In september 2020 heeft al een psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden en eiser hoefde alleen nog een EMA te doen. Omdat hij had begrepen dat zijn rijbewijs ongeldig zou worden verklaard als hij niet op de cursus zou verschijnen, heeft hij eerlijk gemeld dat en waarom hij niet kon deelnemen. Op 14 februari 2020 is hij eenmalig in de fout gegaan en daarna heeft hij geen alcohol meer aangeraakt. Sinds deze misstap in 2020 komt eiser al bij Kentron. Begin februari 2021 is hij werkloos geworden en heeft zijn vriendin hem uit huis gezet, waarna hij bij zijn ouders moest gaan wonen. Hierdoor was hij zo van slag dat hij niet meer sliep of at, waardoor hij mentaal en fysiek zeer verzwakt was. Twee dagen voor zijn opname bij Kentron om te herstellen, heeft hij contact opgenomen met het CBR. Dit heeft ten onrechte geleid tot het opnieuw opleggen van een onderzoek naar alcoholgebruik. Hij wil alsnog de EMA volgen, zodat hij normaal kan deelnemen aan de maatschappij en weer naar zijn werk kan in het Antwerpse havengebied, dat niet bereikbaar is met openbaar vervoer. Daarnaast verzoekt hij terugbetaling van de reeds betaalde kosten voor de EMA en het opnieuw opgelegde onderzoek.
4.
Standpunt CBR
Het CBR stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat eiser na het eerdere onderzoek veel is gaan drinken en wordt behandeld bij Novadic-Kentron tot gevolg heeft dat (opnieuw) het vermoeden bestaat dat er bij eiser sprake is van alcoholafhankelijkheid.
5.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is als bijlage onder deze uitspraak gevoegd.
6.
Oordeel rechtbank
6.1
Niet in geschil is dat eiser op 15 februari 2020 is aangehouden wegens verdenking van het rijden onder invloed van alcohol en dat het ademalcoholgehalte van eiser 900 µg/l
(= 2,07 promille) bedroeg. Eiser heeft meegewerkt aan een onderzoek naar alcoholgebruik, met als uitkomst dat geen vermoeden van alcoholmisbruik is vastgesteld. In beginsel komt eiser dan in aanmerking voor een EMA. [1] Hiervan dient echter afgeweken te worden door het CBR wanneer er sprake is van een vermoeden van alcoholafhankelijkheid. [2] In dat geval wordt er een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid door het CBR opgelegd.
6.2
Eiser stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat het CBR aan zijn e-mail van 25 mei 2021 niet het gewicht mag toekennen dat het CBR heeft gedaan, namelijk het aanmerken als een vermoeden van alcoholafhankelijkheid.
6.3
Eiser schrijft in zijn e-mail van 25 mei 2021 het volgende:
“In heb in januari een brief van jullie gekregen om de cursus verkeer en alkohol te moeten volgen.
heb toen aangegeven dat in juni zou kunnen.
Echter ik ben begin februari mijn baan verloren en mijn allerliefste vriendin, die me op straat heeft gezet. hierna ben ik zoveel gaan drinken, niet meer gegeven amper of geslapen door de zorgen.
dat ik hierdoor zo verzwakt ben geestelijk en lichamelijk dat ik NU op de wachtlijst sta bij Novadic Kenton om zo snel mogelijk opgenomen te worden in een afkickkliniek.
Dit gaat minimaal 1 tot 2 maanden duren en daarna nog een half jaar dagbehandeling.
(…)”
6.4
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van eiser in voornoemde
e-mail blijkt dat zijn omstandigheden na het eerdere onderzoek in september 2020 zijn gewijzigd. Hij schrijft namelijk dat hij veel is gaan drinken en dat hij zal worden opgenomen in een afkickkliniek. Dit is voldoende om aan te nemen dat sprake is van een vermoeden van alcoholafhankelijkheid. In dit stadium hoeft er geen sprake te zijn van vastgestelde alcoholafhankelijkheid, een vermoeden volstaat. [3] Dat eiser, zoals hij in zijn beroepschrift stelt, na 14 februari 2020 geen alcohol meer heeft aangeraakt, acht de rechtbank (gezien het voorgaande) niet aannemelijk.
6.5
Nu is gebleken dat het vermoeden dat eiser afhankelijk is van alcohol gerechtvaardigd is, oordeelt de rechtbank dat het CBR op goede gronden is afgeweken van de eerdere oplegging van een EMA en terecht (opnieuw) een onderzoek heeft opgelegd. Dat er al eerder, in september 2020, een psychiatrisch onderzoek is uitgevoerd, maakt dit niet anders. Het doel van het onderzoek dat door het CBR is opgelegd, is namelijk het beoordelen van de geschiktheid of de rijvaardigheid van eiser wegens de na het vorige onderzoek gewijzigde omstandigheden. Eiser diende zich dan ook aan het door het CBR opgelegde onderzoek te onderwerpen.
6.6
Voor vergoeding van de reeds gemaakte kosten van het (opnieuw) opgelegde onderzoek bestaat geen aanleiding, omdat dit onderzoek terecht is opgelegd. Ter zitting is namens het CBR verklaard dat de kosten van de opgelegde en later ingetrokken EMA zijn terugbetaald.
7.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het CBR op goede gronden aan eiser, in plaats van de eerder opgelegde EMA, een onderzoek naar zijn alcoholgebruik heeft opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 26 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130, eerste lid
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen tot oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
2. Indien een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt gebaseerd op het gestelde in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onderdeel B, subonderdeel III, Drogerende stoffen, dient betrokkene bij minimaal één feit bestuurder te zijn geweest van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist.
Artikel 11, eerste lid, aanhef en onder f
Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer indien:
f. de uitslag van het ingevolge artikel 23, eerste lid, opgelegde onderzoek geen aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
Artikel 12, aanhef en onder g
Betrokkene komt niet in aanmerking voor de educatieve maatregel alcohol en verkeer indien het vermoeden bestaat dat er bij betrokkene sprake is van alcoholafhankelijkheid.
Artikel 23, eerste lid
Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
(…)
e. betrokkene op grond van artikel 12 niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel alcohol en verkeer;
(…)
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
onderdeel B, subonderdeel III, Drogerende stoffen

Alcohol

a. bij betrokkene is een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 μg/l, respectievelijk 0,8‰;
(…)
e. uit een verklaring van een medisch deskundige blijkt dat betrokkene alcoholafhankelijk is.

Voetnoten

1.Artikel 11, eerste lid, aanhef en onder f van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling).
2.Artikel 12, aanhef en onder g, van de Regeling.
3.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:244.