ECLI:NL:RBZWB:2022:2288
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement in Breda. De heffingsambtenaar van de gemeente had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 300.000,00. De belanghebbende, eigenaar van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 264.000,00 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 23 juli 2020, waarna de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar werd bijgestaan door een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde had vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde van de woning werd bepaald op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde matrix en de toelichting ter zitting voldoende inzicht had gegeven in de waardebepaling. De rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn stelling dat de ligging van de woning op een hogere verdieping niet automatisch leidde tot een hogere waarde. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.