Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had beroep ingesteld tegen de intrekking van haar omgevingsvergunning, die oorspronkelijk op 11 april 2019 was verleend voor het intern verbouwen van een pand. De intrekking vond plaats op basis van een onderzoek onder de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), waarbij het college van mening was dat er ernstig gevaar bestond dat de vergunning zou worden misbruikt.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de omgevingsvergunning niet in overeenstemming was met de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid. Eiseres had de vereiste Bibob-formulieren niet ingediend, maar de rechtbank vond dat het college niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot intrekking van de vergunning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de oorspronkelijke omgevingsvergunning, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de intrekking van vergunningen, vooral wanneer dit ingrijpende gevolgen heeft voor de betrokken partijen. De rechtbank stelde vast dat de intrekking onevenredig was in verhouding tot het doel van het voorkomen van misbruik van de vergunning, gezien de omstandigheden van de zaak.