ECLI:NL:RBZWB:2022:2243

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1502
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming NOW-3 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxivervoerbedrijf, eiseres, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de derde tranche van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-3) vanwege een verwacht omzetverlies van 95% vanaf 1 oktober 2020. De minister heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van loonaangifte over juni 2020 en onvolledige gegevens over de loonsom in april 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 februari 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 april 2022 was de minister vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Verhoeven van het UWV, maar eiseres was niet aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de NOW-regelingen niet bedoeld zijn als alomvattende regeling en dat de minister op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen, omdat er geen loongegevens bekend waren op de peildatum van 26 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er wel loonaangifte was gedaan en dat de minister niet in strijd met de wet heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van de peildatum in de NOW-regeling en de noodzaak voor werkgevers om tijdig en correct loonaangifte te doen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de strikte toepassing van de peildatum rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1502 NOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. S. Guman,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 december 2020 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de derde tranche van de derde tijdelijke Noodmatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-3) afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 17 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 april 2022.
Namens de minister was aanwezig mr. H.J.J. Verhoeven, werkzaam bij het UWV te Breda. Namens eiseres is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres exploiteert een taxivervoerbedrijf. Zij heeft op 11 december 2020 een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-3 ingediend vanwege te verwachten omzetverlies van 95% vanaf 1 oktober 2020. Aan het primaire besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat er geen loonaangifte is gedaan over de maand juni 2020. Ook de gegevens over de loonsom in de maand april 2020 ontbraken. Hierbij is de minister uitgegaan van de gegevens die op 26 augustus 2020 bekend waren. Nu er geen loonkosten bekend waren, is de aanvraag afgewezen.
In het bezwaarschrift van 31 december 2020 stelt eiseres dat er weldegelijk loonaangifte is gedaan en dat dit bij de Belastingdienst bekend is.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of de minister op goede gronden de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-3 heeft afgewezen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiseres
4. De aanvraag voor de NOW-3 is volgens eiseres ten onrechte afgewezen. Er zijn geen concrete aanwijzingen voor fraude. Eiseres heeft alles ingediend wat van haar mocht worden verwacht. Er is onvoldoende rekening gehouden met haar de belangen. Zij heeft noodzakelijke kosten moeten maken om de onderneming in stand te houden. Nu de minister bekend is met de feitelijke situatie van eiseres, had in ieder geval onderzocht moeten worden of bij afwijzing van de tegemoetkoming op grond van de NOW schade zou worden toegebracht.
Oordeel van de rechtbank
5. In artikel 16, zevende lid, van de NOW-3 is bepaald dat bij de beoordeling van het recht op tegemoetkoming uitgegaan moet worden van de loonaangifte zoals deze uiterlijk op 26 augustus 2020 is ingediend.
Uit de Nota van Toelichting bij de NOW-3 blijkt dat de wetgever expliciet voor een specifieke peildatum heeft gekozen. Uit de Nota van Toelichting volgt verder dat de wetgever heeft gekozen voor een datum die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s. In de NOW-3 wordt uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op 26 augustus 2020. De regeling is weliswaar (pas) op 9 oktober 2020 gepubliceerd, maar al eerder door de betrokken bewindslieden aangekondigd, namelijk bij brief van 28 augustus 2020 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2019/20, 35 420, nr. 105). Er is voor de peildatum gekozen om fraude te voorkomen, hetgeen een legitiem doel is (zie ook de uitspraak van 28 januari 2021 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2021:87).
6. De rechtbank stelt voorop dat de NOW-regelingen niet als doel hebben om een alomvattende regeling te bieden. De NOW-3 is een grofmazige regeling, die zo eenvoudig mogelijk is opgesteld om in korte tijd zoveel mogelijk ondernemingen te kunnen helpen. Uitzonderingen en maatwerk zouden dit veel moeilijker maken. Hoewel het hanteren van een peildatum voor sommige werkgevers nadelig kan uitpakken doordat zij geen voorschot kunnen ontvangen, is toepassing van artikel 16, zevende lid, van de NOW-3 daarom niet onevenredig.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat er slechts één uitzondering mogelijk is, namelijk indien de werkgever tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 26 augustus 2020, uitstel heeft gevraagd en gekregen van de Belastingdienst. In dat geval mag de minister uitgaan van de gecorrigeerde aangifte.
Eiseres heeft de aanvraag voor een loonheffingennummer pas in december 2020 ingediend. Anders dan eiseres stelt is geen toestemming gegeven om later aangifte te doen. De door eiseres overgelegde brief van de Belastingdienst van 1 februari 2021 betreft een algemene brief over de tijdvakken waarover aangifte moet worden gedaan. Hierin is geen toestemming gegeven om later aangifte te doen.
Omdat de aangifte gedaan is na de peildatum van 26 augustus 2020 en geen uitstel is verkregen van de Belastingdienst, kunnen de gegevens opgenomen in de loonaangifte niet worden meegenomen bij de berekening van het NOW-voorschot.
Eiseres heeft ten slotte geen omstandigheden aangevoerd, waaruit de rechtbank af kan leiden dat sprake is van niet in de regeling verdisconteerde, bijzondere, persoonlijke omstandigheden, die strikte toepassing van de peildatum zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
Conclusie
7. Nu er op de peildatum 26 augustus 2020 geen loongegevens bekend waren, heeft de minister op goede gronden de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-3 afgewezen. Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – wettelijk kader

NOW-3

Artikel 3. Doel van de subsidie

Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste een per tranche verschillend minimumpercentage, gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden en werkgevers zich samen met de werknemers kunnen voorbereiden op en aanpassen aan de nieuwe economische situatie.

Artikel 16. Hoogte van de subsidie

1. De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x3 x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat:
a. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
b. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
c. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid; en
d. het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan tweemaal het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen, maal 21,75, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.
2. Voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het zevende aangiftetijdvak van het jaar 2020, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand april van het jaar 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het vierde aangiftetijdvak van het jaar 2020, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4. Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5. Indien de loonsom als bedoeld onder de letter C meer dan 10%, naar beneden afgerond, lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld in het eerste lid, onder de letter B, wordt de subsidie verlaagd met:
((0,9B x3) – C) x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van het eerste lid tot en met vierde lid;
C voor de loonsom over de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020, met dien verstande dat het eerste en het vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij de gehanteerde aangiftetijdvakken het tiende tot en met het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.
6. Indien er sprake is van een werkgever die per vier weken aangifte doet voor de loonheffingen, wordt de loonsom, bedoeld in het vijfde lid, onder de letter C, bepaald door het elfde tot en met het dertiende aangiftetijdvak van het jaar 2020 te hanteren, waarbij de loonsom in die aangiftetijdvakken worden verhoogd met 8,33 procent.
7. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de letter B, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 26 augustus 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
8. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de letter C, bedoeld in het vijfde lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 februari 2021 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Indien de loonaangifte na laatstgenoemde datum naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister besluiten de gewijzigde loonaangifte in aanmerking te nemen voor de vaststelling van de loonsom, bedoeld in het vijfde lid, onder de letter C.
9. De subsidie wordt verlaagd met 5% indien de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 12, onderdeel e.