Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[belanghebbende],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE-21_5159, waarbij het beroep van de belastingplichtige, vertegenwoordigd door een gesteld gemachtigde, niet-ontvankelijk is verklaard. De zaak betreft een beroepschrift tegen een uitspraak op bezwaar tegen een aanslag watersysteemheffing. De rechtbank constateerde dat het beroepschrift niet vergezeld ging van een uittreksel uit het handelsregister, wat vereist was omdat de belastingplichtige een niet-natuurlijk persoon is. Dit gebrek aan documentatie werd aangemerkt als een verzuim volgens artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De griffier heeft de gesteld gemachtigde meerdere keren de kans gegeven om dit verzuim te herstellen, met een laatste termijn van twee weken na een aangetekende brief van 7 maart 2022. Ondanks deze waarschuwingen heeft de gesteld gemachtigde het verzuim niet hersteld. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van P. van der Hoeven als griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend bij de rechtbank, waarbij de indiener kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.