In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 24 september 2021, waarbij zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De belanghebbende, woonachtig in Spanje, had een verzetschrift ingediend, maar dit was in de Spaanse taal geschreven. De rechtbank heeft een vertaling opgevraagd, maar de belanghebbende heeft niet voldaan aan de eis om een leesbare vertaling te overleggen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende een griffierecht van € 49 verschuldigd was, dat binnen vier weken na de verzending van de mededeling van de griffier betaald moest worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig was ontvangen. De belanghebbende heeft aangevoerd dat hij het bedrag van € 49 had betaald aan de belastingdienst, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat dit bedrag was betaald aan de rechtbank zelf en binnen de gestelde termijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond is, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij niet in verzuim was met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd en het verzet verworpen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.