ECLI:NL:RBZWB:2022:2155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
BRE-21_3628
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastingzaak met betrekking tot voorlopige aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is belanghebbende, wonende in Duitsland, in beroep gegaan tegen de uitspraak van de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had op 15 juli 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen een mededeling van verrekening of terugbetaling van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had verzocht om de teruggaaf van 2020 per direct uit te betalen, maar de ontvanger stelde dat de mededeling niet voor bezwaar vatbaar was. De rechtbank heeft op 22 april 2022 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard om over de zaak te oordelen, omdat de beslissing tot verrekening niet onder de uitzonderingen valt die de fiscale bestuursrechter bevoegd maken. De rechtbank heeft echter de ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, omdat de ontvanger een onjuiste rechtsmiddelverwijzing had gegeven, waardoor belanghebbende in de veronderstelling verkeerde dat zij bij de belastingrechter kon opkomen. De rechtbank heeft de ontvanger ook gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/3628
uitspraak van 22 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] , Duitsland,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 15 juli 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende verzonden mededeling van verrekening of terugbetaling inzake de opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2020 met aanslagnummer [aanslagnummer] H.00.01.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en namens de ontvanger [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 176,40;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Met dagtekening 18 juni 2021 is er een voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2020 opgelegd aan belanghebbende.
2.2.
Met dagtekening 26 juni 2021 is aan belanghebbende een mededeling “Verrekening of terugbetaling” verzonden.
2.3.
Bij brief 4 juli 2021 heeft belanghebbende gereageerd op de mededeling, waarin belanghebbende aangeeft dat de teruggaaf van 2020 niet verrekend mag worden aangezien de te verrekenen bedragen nog bij de rechter voorliggen. Belanghebbende verzoekt om de teruggaaf 2020 per direct uit te betalen. Deze brief heeft de ontvanger aangemerkt als een bezwaarschrift.
2.4.
Met dagtekening 15 juli 2021 heeft de ontvanger het bezwaar tegen de mededeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat een dergelijke mededeling niet een voor bezwaar vatbare beschikking is. De ontvanger heeft in de uitspraak op bezwaar vermeldt dat beroep openstaat bij de belastingrechter.
Uitspraak op bezwaar
2.5.
Voor zover het beroep van belanghebbende is gericht tegen de uitspraak op bezwaar (de niet-ontvankelijkverklaring) oordeelt de rechtbank als volgt.
2.6.
De (fiscale) bestuursrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990. [1] Voor bepaalde besluiten is in de regelgeving een uitzondering gemaakt. De beslissing tot verrekening van bedragen valt niet onder een van de uitzonderingen. Omdat geen beroep bij de (fiscale) bestuursrechter kan worden ingesteld, is het evenmin mogelijk bezwaar te maken. [2] Een geschil over verrekening van bedragen kan worden voorgelegd aan de civiele rechter.
2.7.
De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
2.8.
De rechtbank ziet ondanks de onbevoegdverklaring aanleiding voor een veroordeling van de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende. De ontvanger heeft bij de uitspraak op bezwaar een onjuiste rechtsmiddelverwijzing opgenomen waardoor belanghebbende ten onrechte in de veronderstelling was dat zij bij de belastingrechter kon opkomen tegen het handelen van de ontvanger. De rechtbank ziet daarin aanleiding de ontvanger te veroordelen in de van belanghebbende, bestaande uit de gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. De te vergoeden kosten bedragen dan (630 kilometer maal € 0,28) € 176,40. Tevens is dit aanleiding de ontvanger te gelasten het griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 22 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 8:55, derde lid en artikel 8:106, eerste lid Awb).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.
2.Of bezwaar kan worden gemaakt, is namelijk ervan afhankelijk of beroep kan worden ingesteld (artikel 7:1 van de Awb).