Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is belanghebbende, wonende in Duitsland, in beroep gegaan tegen de uitspraak van de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had op 15 juli 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen een mededeling van verrekening of terugbetaling van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had verzocht om de teruggaaf van 2020 per direct uit te betalen, maar de ontvanger stelde dat de mededeling niet voor bezwaar vatbaar was. De rechtbank heeft op 22 april 2022 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard om over de zaak te oordelen, omdat de beslissing tot verrekening niet onder de uitzonderingen valt die de fiscale bestuursrechter bevoegd maken. De rechtbank heeft echter de ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, omdat de ontvanger een onjuiste rechtsmiddelverwijzing had gegeven, waardoor belanghebbende in de veronderstelling verkeerde dat zij bij de belastingrechter kon opkomen. De rechtbank heeft de ontvanger ook gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.