Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in Indonesië, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van de belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. De inspecteur had op 12 juli 2021 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de belanghebbende niet tijdig de motivering van het bezwaar had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende meerdere keren om uitstel heeft gevraagd, maar dat hij uiteindelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke eis om het bezwaar te motiveren binnen de gestelde termijnen.
Tijdens de zitting op 13 april 2022 is de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden en dat de belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaar te motiveren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de belanghebbende erop gewezen dat bij het indienen van hoger beroep aan bepaalde vereisten moet worden voldaan, zoals het vermelden van de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van de uitspraak en de gronden van het hoger beroep.