ECLI:NL:RBZWB:2022:2149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1140 VV en 22_1141
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder dwangsom vanwege het in strijd met de beheersverordening gebruiken van autoboxen

Op 21 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, eigenaren van autoboxen in [plaatsnaam], beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Dit besluit betrof het opleggen van een last onder dwangsom vanwege het gebruik van de autoboxen als recreatiewoning, wat in strijd zou zijn met de beheersverordening. Verzoekers hebben op 14 april 2022 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat werd behandeld tijdens een zitting in Middelburg. Tijdens deze zitting waren de verzoekers en hun gemachtigde aanwezig, evenals getuigen en vertegenwoordigers van het college.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de autoboxen al vóór de inwerkingtreding van de beheersverordening in gebruik waren als recreatiewoningen. Dit gebruik is door de jaren heen door verschillende getuigen en documenten onderbouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van de autoboxen onder het overgangsrecht valt. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Tevens is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak al was beslist. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/1140 GEMWT VV en BRE 22/1141 GEMWT

uitspraak van 21 april 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1. [verzoekers 1] ,te [woonplaats] (België),
2. [verzoekers 2] ,te [woonplaats] (België),
3. [verzoekers 3] ,te [woonplaats]
(België),
4. [verzoeker 4]te [woonplaats] (België),
5. [verzoeker 5] ,te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker,
tezamen verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 24 januari 2022 over het opleggen van een last onder dwangsom vanwege het in strijd met de beheersverordening gebruiken van de autoboxen aan [straatnaam] 3, 4, 5, 7, en 9 te [plaatsnaam] als recreatiewoning. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op zitting in Middelburg op 14 april 2022. [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] en [verzoeker 5] waren samen met hun gemachtigde aanwezig. Verzoekers hebben de volgende personen als getuigen meegenomen: [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1. Feiten
Verzoekers zijn eigenaar van (of hebben het recht van vruchtgebruik ten aanzien van) de hierna genoemde percelen.
Verzoekers
Percelen
Verzoekers 1
[straatnaam] 3 te [plaatsnaam]
Verzoekers 2
[straatnaam] 4 te [plaatsnaam]
Verzoekers 3
[straatnaam] 5 te [plaatsnaam]
Verzoeker 4
[straatnaam] 7 te [plaatsnaam]
Verzoeker 5
[straatnaam] 9 te [plaatsnaam]
Bij brief van 22 januari 2020 heeft een nabijgelegen supermarkt het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruiken van de autoboxen als recreatiewoning, omdat door huurders van de recreatiewoningen werd geklaagd over stank- en geluidsoverlast afkomstig van de omliggende bedrijven.
Op 20 februari 2020 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle uitgevoerd bij de autoboxen. Door de toezichthouder is geconstateerd dat alle autoboxen waren voorzien van een buitendeur en ramen en dat in en rondom de verschillende autoboxen woonvoorzieningen aanwezig waren.
De supermarkt heeft het handhavingsverzoek op 24 februari 2020 ingetrokken.
Het college heeft verzoekers bij afzonderlijke brieven van 30 maart 2020 medegedeeld dat de autoboxen op grond van het bestemmingsplan [plaatsnaam] uitsluitend gebruikt mogen worden voor de berging van vervoermiddelen.
Op 17 juni 2020 heeft een toezichthouder van de gemeente opnieuw een controle uitgevoerd bij de autoboxen en is hetzelfde geconstateerd als tijdens de controle op 20 februari 2020.
Bij brieven van 21 juli 2020 heeft het college verzoekers medegedeeld voornemens te zijn om hen een last onder dwangsom op te leggen vanwege het gebruiken van de autoboxen in strijd met het bestemmingsplan.Verzoekers hebben op 1 september 2020 hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Het college heeft verzoekers bij besluiten van 13 januari 2021 (primaire besluiten) afzonderlijke lasten onder dwangsom opgelegd, vanwege het gebruiken van de autoboxen in strijd met de beheersverordening. Verzoekers zijn gelast om de autoboxen uitsluitend te gebruiken voor de berging van vervoermiddelen en het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 6000,-. Daarnaast zijn verzoekers gelast om voorwerpen die niets van doen hebben met het gebruik als berging voor vervoermiddelen te verwijderen en verwijderd te houden. Het college heeft daar een dwangsom van € 200,- aan verbonden.
Verzoekers hebben daar op 22 januari 2021 bezwaar tegen gemaakt.
Bij besluit van 5 februari 2021 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Op 24 november 2021 heeft de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Sluis het college geadviseerd om de bezwaren van verzoekers gegrond te verklaren, omdat zij volgens de commissie een geslaagd beroep kunnen doen op het overgangsrecht.
In afwijking van dat advies heeft het college de bezwaren van verzoekers bij bestreden besluit ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben daar op 21 februari 2022 beroep tegen ingesteld en zij hebben de voorzieningenrechter op diezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening.
Per e-mail heeft de behandelend ambtenaar de voorzieningenrechter medegedeeld dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

2. Gronden

2.1
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter primair verzocht om kortsluiting en subsidiair tot schorsing van het bestreden besluit tot zes weken na verzending van de uitspraak in beroep.
2.2
Verzoekers hebben aangevoerd dat het college de lasten onder dwangsom ten onrechte aan hen heeft opgelegd. Ter onderbouwing van dat standpunt hebben zij primair aangevoerd dat het gebruik van de autoboxen als recreatiewoning onder het overgangsrecht valt. Subsidiair hebben zij aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die handhavend optreden onevenredig maken.
3. Spoedeisend belang
3.1
Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de uitspraak in beroep niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
3.2
Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat sprake is van een financieel belang.
3.3
Gelet op de lengte van de begunstigingstermijn acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig. Verzoekers hebben geen uitsluitend financieel belang bij hun verzoek om een voorlopige voorziening, omdat zij de autoboxen niet langer als recreatiewoning kunnen gebruiken na het verstrijken van de begunstigingstermijn.
4. Kortsluiting
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
5. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. Beoordeling
6.1
Het college is alleen bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen, wanneer sprake is van een overtreding. [1] Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) [2] is het verboden om bouwwerken zonder omgevingsvergunning te gebruiken in strijd met een beheersverordening.
De bestemming Autoboxen
6.2
In de beheersverordening [plaatsnaam] staat dat de voorschriften en de kaart van het voormalige bestemmingsplan [plaatsnaam] van toepassing zijn op de percelen waarop de autoboxen zijn gelegen. [3] Daaruit blijkt dat aan de percelen de bestemming ‘Autoboxen’ is toegekend, dat deze uitsluitend gebruikt en bebouwd mogen worden voor de berging van vervoermiddelen. [4] Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruiken van de autoboxen als recreatiewoning niet past binnen die bestemming.
Overgangsrecht
6.3
Tussen partijen is in geschil of dat gebruik onder het overgangsrecht valt. In de beheersverordening staat als overgangsrecht opgenomen dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dit is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan. [5] Omdat de beheersverordening gelijkluidend is aan het vorige bestemmingsplan, was het gebruik van de autoboxen als recreatiewoning ook niet toegestaan op grond van het vorige bestemmingsplan. In dat bestemmingsplan is als overgangsrecht opgenomen: “gronden en bouwwerken die bij het van kracht worden van het plan in gebruik zijn voor andere doeleinden dan waarvoor zij blijkens de bestemming ingevolge het plan mogen worden gebruikt, mogen voor die doeleinden in gebruik blijven.”
6.4
Volgens vaste rechtspraak rust op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. Om te kunnen vaststellen of het gebruik door het overgangsrecht wordt beschermd, moeten verzoekers daarom aannemelijk maken dat het gebruik als recreatiewoningen al bestond op de datum van inwerkingtreding van bestemmingsplan [plaatsnaam] (peildatum: 1 juli 1975) en onafgebroken is voortgezet tot 2007. [6] Ter zitting heeft het college namelijk erkend dat de autoboxen in ieder geval sinds 2007 tot op heden onafgebroken als zodanig zijn gebruikt.
6.5
Door middel van de hierna genoemde verklaringen, foto’s, aktes, krantenartikel, brieven, aanslagen en getuigenverklaringen – in samenhang bezien met elkaar en met de grote hoeveelheid overige overgelegde stukken – hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat de autoboxen aan [straatnaam] al vóór de peildatum en onafgebroken daarna tot 2007 (en tot op heden) in gebruik zijn geweest als recreatiewoningen. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruiken van de autoboxen als recreatiewoning geen overtreding van de beheersverordening en de Wabo oplevert. Dat betekent dat het college niet bevoegd was om daar handhavend tegen op te treden.
6.6
Verzoekers hebben in de fasen van het voornemen, het bezwaar en bij de rechtbank een grote hoeveelheid verklaringen, aktes, foto’s, gemeentelijke belastingaanslagen, brieven, gespreksverslagen en mediaberichten overgelegd ter onderbouwing van het onafgebroken gebruik van de autoboxen als recreatiewoningen. Het dossier bevat verklaringen van veel verschillende personen, die verklaren dat de autoboxen al voor en onafgebroken sinds de peildatum werden gebruikt als recreatiewoningen. De voorzieningenrechter acht van belang dat dit niet alleen verklaringen zijn van personen die door een familiaire of emotionele band zijn verbonden aan verzoekers, maar dat het dossier ook verklaringen bevat van onafhankelijke derden. Mevrouw [naam X] (1946) heeft bijvoorbeeld verklaard dat zij voor 1968 in [plaatsnaam] woonde. In die tijd moest zij op het postkantoor voor haar vader regelmatig telegrammen en brieven rondbrengen in [plaatsnaam] en ook in [straatnaam] . Zij herinnert zich dat daar in die tijd kleine vakantiehuisjes waren. De heer [naam Y] (1970) heeft op 14 februari 2021 verklaard dat hij vanaf 1974 tot 1983 jaarlijks met zijn ouders op vakantie ging in [plaatsnaam] en dan verbleef in een huisje in [straatnaam] . Mevrouw [naam Z] (1940) heeft op 12 februari 2021 verklaard dat zij vanaf medio 1975 tot 2019 een bakkerij heeft gehad in de winkelgalerij nabij [straatnaam] en dat de vakantiewoningen gedurende die periode onafgebroken als zodanig zijn gebruikt. Daarnaast wordt het onafgebroken gebruik aannemelijk gemaakt door verschillende door verzoekers overgelegde en bij de verklaringen gevoegde foto’s, waarop te zien is dat de autoboxen werden gebruikt als recreatiewoningen en waarop kleding en auto’s te zien zijn die kenmerkend waren voor de periode tussen 1975 en 2007. Ook zijn verschillende eigendomsoverdrachtaktes overgelegd uit de jaren 1970, 1979, 1985, 1992 en 1999 waarin wordt gesproken over de overdracht van een studio/zomerhuisje aan [straatnaam] 4, 5 en 9. Daarnaast bevat het dossier een krantenartikel uit 1963 met foto’s waarop duidelijk te zien is dat de voorgevel van verschillende van de autoboxen toen al waren voorzien van ramen en een toegangsdeur. Verzoekers hebben ook verschillende brieven overgelegd die het onafgebroken gebruik sinds de peildatum verder aannemelijk maken. In een brief van de gemeente Oostburg van 12 november 1985 spreekt de gemeente over studio’s aan [straatnaam] 5 en 6 en over ‘huidig gebruik als recreatieverblijf’en in een brief van het plaatselijke postkantoor van 16 juli 1985 wordt de eigenaar van [straatnaam] 7 verzocht om een brievenbus op te hangen. Verzoekers hebben ook aanslagen forensenbelasting overgelegd, waaruit blijkt dat over 1986 tot en met 1990 en 1995 tot en met 2000 en over 2003 en 2004 forensenbelasting is geheven over [straatnaam] 5, dat dit ook is gebeurd in 1991 over [straatnaam] 6 en daarnaast ook in de jaren 2000 tot 2020 over [straatnaam] 4. Ook de door verzoekers naar zitting meegenomen getuigen hebben het onafgebroken gebruik voor en sinds de peildatum verder aannemelijk gemaakt. De heer [naam XX] heeft verklaard dat hij van 1974 tot 2016 eigenaar is geweest van [straatnaam] 7 en dat de autobox gedurende die periode als recreatiewoning is gebruikt. Toen hij daar eigenaar van werd was de autobox al volledig ingericht als recreatiewoning. De heer [naam YY] heeft ter zitting verklaard dat zijn vader in 1970 eigenaar is geworden van [straatnaam] 6, dat hij daar zelf eigenaar van is geweest van 2000 tot 2010. In 1965 verbleef hij daar in verband met zware astma al gedurende acht maanden met zijn moeder en daarna verbleef hij daar ook regelmatig. In de autobox waren al die tijd een keuken, toilet, douche en bedden aanwezig. Mevrouw [naam ZZ] heeft verklaard dat zij van 1992 tot 2008 eigenaar is geweest van [straatnaam] 8 en dat zij al sinds 1969 regelmatig verbleef in die recreatiewoning. Gedurende die gehele periode was de recreatiewoning als zodanig ingericht. In het begin verbleven ze daar twee tot drie keer per jaar en toen zij eigenaar werd van [straatnaam] 8 verbleef zij daar ieder weekend. Ter zitting hebben deze drie personen ook verklaard dat alle autoboxen in [straatnaam] – op twee na – gedurende de door hen bekende perioden werden gebruikt als recreatiewoning.
7. Conclusie
7.1
De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en zal het bestreden besluit vernietigen en de primaire besluiten herroepen. Gegeven deze uitkomst in de hoofdzaak is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om schorsing van het bestreden besluit zal daarom worden afgewezen.
7.2
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
7.3
Daarnaast zal het college worden veroordeeld in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de hoofdzaak ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 3.141,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 2 punten voor het verschijnen op twee hoorzittingen met een waarde per punt van € 541,- en wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1. De zaken worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 3.141,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Beheersverordening [plaatsnaam]
Artikel 3.1 van de planregels
de in het besluitvlak 'Beheersverordening [plaatsnaam] ' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
Artikel 3.2 van de planregels
In aanvulling op lid 3.1 gelden ten aanzien van het bouwen en gebruik de voorschriften en kaarten van de bestemmingsplannen, zoals opgenomen in bijlage 1 tot en met 12 bij de regels;
in aanvulling op lid 3.1 zijn de wijzigingsbevoegdheden, als opgenomen in de voorschriften van de bestemmingsplannen, zoals opgenomen in bijlage 1 tot en met 12, niet van toepassing.
In bijlage 1 en 2 zijn bestemmingsplannen [plaatsnaam] en [plaatsnaam] 1e herziening opgenomen. In bijlage 7 is de kaart behorende bij die bestemmingsplannen opgenomen.
Artikel 9.2 van de planregelsVoor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
it lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Bestemmingsplan [plaatsnaam]
Uit de kaart bij het bestemmingsplan blijkt dat aan de autoboxen de bestemming ‘Autoboxen’ is toegekend.
Artikel 16 van de planregels
De gronden met de bestemming autoboxen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de berging van vervoermiddelen in autoboxen.
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik.
De gebouwen moeten worden gebouwd met inachtneming van de op de kaart en de hierna gegeven nadere aanwijzingen:
de gebouwen moeten worden-aaneengebouwd;
in ieder bebouwingsvlak of in iedere bebouwingsstrook moet de hoogte van de gebouwen onderling gelijk zijn.
Artikel 24 van de planregels
Gronden en bouwwerken die bij het van kracht worden van het plan in gebruik zijn voor andere doeleinden dan waarvoor zij blijkens de bestemming ingevolge het plan mogen worden gebruikt, mogen voor die doeleinden in gebruik blijven.

Voetnoten

1.Artikel 5:2, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 5:31d van de Awb.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 3.1 en 3.2 van de Beheersverordening [plaatsnaam] .
4.Artikel 16 van het Bestemmingsplan [plaatsnaam] .
5.Artikel 9.2, eerste en vierde lid van de Beheersverordening [plaatsnaam] .
6.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:322, r.o. 4.3.