ECLI:NL:RBZWB:2022:2110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 259
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, die was opgelegd na een eerdere aanslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, geboren op 1 augustus 1946, in dat jaar inkomsten uit loondienst en een eenmanszaak in natuurgenezing had. De inspecteur had het door de belanghebbende opgevoerde verlies uit onderneming niet geaccepteerd, wat leidde tot een hoger belastbaar inkomen dan de belanghebbende had aangegeven.

Tijdens de zitting op 6 april 2022 zijn zowel de belanghebbende als de inspecteur niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn activiteiten een bron van inkomen vormden. De rechtbank heeft daarbij de criteria voor het bestaan van een bron van inkomen in acht genomen, namelijk deelname aan het economische verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de redelijke verwachting dat dit voordeel ook daadwerkelijk behaald kan worden. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verwachting van positieve resultaten, vooral gezien de negatieve resultaten in de voorgaande jaren.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op het gelijkheidsbeginsel van de belanghebbende verworpen, omdat de door hem aangehaalde gevallen niet vergelijkbaar zijn met zijn situatie. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/259
uitspraak van 20 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 december 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsmede de daarbij gegeven beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer]H.77.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022 te Breda. Belanghebbende en de inspecteur zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is geboren op 1 augustus 1946. In het onderhavige jaar verricht belanghebbende werkzaamheden in loondienst en ontvangt hij inkomsten uit vroegere arbeid.
2.2.
Daarnaast verricht belanghebbende, in de vorm van een eenmanszaak, activiteiten in natuurgenezing. De activiteiten van belanghebbende in dit kader bestaan uit het verkopen van vitamines en voedingssupplementen en het geven van advies hierover. Belanghebbendes activiteiten zijn in de jaren 2012 tot en met 2018 verlieslijdend. Begin 2020 is de eenmanszaak uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.3.
Belanghebbende heeft over het jaar 2017 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.919. Hij heeft daarbij een verlies van € 3.116 als belastbare winst uit onderneming opgevoerd. De inspecteur heeft dit verlies bij het opleggen van de definitieve aanslag niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2017 is vastgesteld op € 38.035. Door een verwisseling van gegevens heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 met dagtekening van 7 mei 2020 verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.961. Met dagtekening van 3 juni 2020 heeft de inspecteur deze vermindering teruggedraaid middels het opleggen van een navorderingsaanslag.
2.4.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbendes activiteiten voor hem een bron van inkomen vormen.
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van een bron van inkomen wanneer belanghebbende met de door hem ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer (I), hij daarmee het oogmerk heeft voordeel te behalen (II) en dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is (III). Tussen partijen is slechts in geschil of belanghebbende redelijkerwijs kon verwachten met zijn activiteiten voordeel te behalen. De bewijslast daartoe rust, gelet op het aangegeven verlies uit onderneming, op belanghebbende. De elementen (I) en (II) vormen geen geschilpunt.
2.6.
Vast staat dat de activiteiten van belanghebbende zowel voor het jaar 2017 als de jaren 2012 tot en met 2016 tot een negatief resultaat hebben geleid. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de activiteiten die hij in het onderhavige verband heeft ontplooid, en die hij als onderneming heeft aangemerkt, redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. Er zijn geen concrete aanknopingspunten dat belanghebbende met zijn activiteiten zuiver positieve resultaten kan halen. De verwachting van belanghebbende dat onder normale omstandigheden – 2017 was volgens belanghebbende voor hem een zwaar jaar – wel positieve resultaten behaald kunnen worden, is niet met objectief bewijs gestaafd.
4.4.
Belanghebbende beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Volgens belanghebbende trekken grote bedrijven, zoals Shell, met toestemming van de Belastingdienst jarenlang hun verliezen af terwijl dit voor kleine ondernemingen zoals die belanghebbende niet wordt toegestaan. De rechtbank volgt dit standpunt van belanghebbende niet, omdat niet kan worden gesproken van rechtens en feitelijk gelijke gevallen. De door belanghebbende aangehaalde bedrijven vallen namelijk onder de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en dus niet – zoals belanghebbende – onder de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.7.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking inzake de belastingrente geen afzonderlijke gronden aangevoerd.
2.8.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 20 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.