4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 9 augustus 2021 omstreeks 04:00 uur reed verdachte als bestuurder van een auto van het merk Peugeot, type 508, met hoge snelheid over de A16 in de richting van België. Hij werd achtervolgd door een opvallende politieauto, merk Volvo, met daarin de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Deze politieauto heeft op enig moment assistentie gekregen van een tweede opvallende politieauto, een Audi A6, die zich voor verdachte op de rijbaan heeft begeven en heeft getracht verdachte te doen stoppen door in de Audi een transparant met in de Franse taal te tekst “politie, volgen” aan te zetten. In de Audi bevonden zich als respectievelijk bestuurder en bijrijder de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] . De A16 bestaat ter plaatse uit drie rijstroken en, gezien vanuit de rijrichting van de auto’s, aan de rechterzijde een vluchtstrook en aan de linkerzijde een redresseerstrook, een grasstrook en een vangrail. Verdachte heeft geprobeerd aan de politie te ontkomen, waarbij de door hem bestuurde auto op twee momenten in botsing is gekomen met de Audi. De eerste aanrijding vond plaats ter hoogte van de redresseerstrook en de daaraan grenzende rijstrook. Bij deze aanrijding is de rechterzijde van de auto van verdachte in aanraking gekomen met de linkerzijde van de Audi. Hierdoor is de Audi naar de rechterzijde van de rijbaan geschoven en heeft [verbalisant 4] hard geremd, waardoor de auto van verdachte voor de Audi is komen te rijden. De tweede aanrijding is ontstaan toen de Audi achterop de auto van verdachte is gereden, waarna de auto van verdachte en de Audi in de berm van de snelweg tot stilstand zijn gekomen. Beide aanrijdingen vonden plaats binnen enkele tientallen seconden. Bij het incident heeft verbalisant [verbalisant 1] een breuk in een van de doornuitsteeksels van zijn derde nekwervel opgelopen. In de auto van verdachte zijn henneptoppen aangetroffen. Ook is er, op aanwijzen van verdachte aan de kant van de weg heroïne aangetroffen die verdachte op enig moment tijdens de hiervoor genoemde ontsnappingspoging uit het raam van zijn auto had gegooid.
Feit 1
Ten aanzien van hetgeen zich gedurende de achtervolging allemaal heeft afgespeeld en hoe de aanrijdingen zijn ontstaan verschillen verdachte en de officier van justitie van mening. De rechtbank zal de momenten waarbij de auto van verdachte en de Audi in aanraking met elkaar zijn gekomen afzonderlijk bespreken.
Aanrijding 1
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] reden achter verdachte en hebben verklaard dat zij zagen dat verdachte op de redresseerstrook, naast de Audi, reed en dat het voertuig van verdachte toen naar rechts is gegaan en daarbij de linker flank van de Audi raakte, die vervolgens afremde en naar rijstrook 2 of 3 ging. Op dat moment reden de verbalisanten 100 kilometer per uur. [verbalisant 2] bevestigt dit bij de rechter-commissaris, waarbij hij ook aangeeft goed zicht te hebben gehad op de situatie. Ook verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat het voertuig van verdachte met zijn rechtervoorzijde in de richting van zijn linkerportier is gereden, waardoor zijn voertuig met een harde klap naar rechts werd gedrukt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de redresseerstrook reed, waarna hij door de Audi tegen de vangrail werd geduwd en daarmee tussen de Audi en de vangrail werd geklemd. Verdachte betwist dat hij zijn auto naar rechts heeft gestuurd. De verdediging heeft betoogd dat deze verklaring van verdachte past binnen het voorhanden zijnde technisch bewijs.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte niet en schuift het geschetste alternatieve scenario als niet aannemelijk terzijde. De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte voor het eerst ter zitting heeft verklaard dat de Audi naar links is gestuurd en hem tegen de vangrail heeft geklemd. Dat deze verklaring van verdachte mogelijk past binnen het technisch bewijs voor wat betreft de snelheden en de plaats op de weg en ook bij de opgetreden schade, betekent op zichzelf echter niet dat dit daarmee een aannemelijk scenario is, nu het technisch bewijs en de schade geen uitsluitsel bieden over de stuurbewegingen van de auto’s die hebben geleid tot de aanrijding. Bovendien miskent het alternatieve scenario de verklaringen van de verbalisanten over de toedracht van de eerste aanrijding, waarbij vaststaat dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] achter het incident reden en [verbalisant 2] heeft aangeven goed zicht op de situatie te hebben gehad. Daarnaast hebben de verbalisanten op ambtseed verklaard en passen ook deze verklaringen binnen het technisch bewijs. Er is voor de rechtbank dan ook geen enkele reden om aan de verklaringen van de verbalisanten te twijfelen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte naar rechts heeft gestuurd en de Audi heeft geraakt. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de stuurbeweging van verdachte ook fel is geweest, enkel dat deze naar rechts was.
Aanrijding 2
Voorts wordt verdachte verweten dat hij abrupt en hard zou hebben afgeremd, waardoor de Audi tegen de achterkant van het voertuig van verdachte is geklapt. Ook over deze handeling hebben de verbalisanten verklaard. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] hebben beiden verklaard dat verdachte plotseling, zonder reden, hard afremde. [verbalisant 4] heeft verklaard dat hij zelf zo hard moest remmen dat zijn ABS geactiveerd werd, maar dat hij niet kon voorkomen dat hij de Peugeot van achteren aanreed. Ook verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gezien dat de Peugeot hard remde, waarna de Audi contact had met de achterzijde van de Peugeot. Verbalisant [verbalisant 1] heeft expliciet verklaard dat hij zag dat de ABS lichten van de Peugeot plots begonnen te knipperen. Dit gebeurt, zo blijkt uit het voertuigonderzoek, indien er sterk wordt afgeremd en de snelheidsvermindering groter of gelijk is aan zeven meter per seconde, waarbij de beginsnelheid hoger is dan veertig kilometer per uur.
Verdachte heeft verklaard dat hij door de politieagenten van achteren is geramd en dat dit niet kwam omdat hij zelf hard heeft geremd. De rechtbank gaat aan deze verklaring voorbij. Deze verklaring past weliswaar in het technisch bewijs en de vastgestelde schade aan de voertuigen, maar strookt niet met de verklaringen van de hiervoor genoemde verbalisanten die op ambtseed hebben verklaard, terwijl er geen enkele reden is om te twijfelen aan de waarnemingen en bevindingen van de verbalisanten.
De verdediging heeft in het pleidooi een alternatief scenario geschetst. De rechtbank verwerpt dit scenario op basis van het voorgaande.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte hard heeft geremd, waardoor de Audi achterop de Peugeot is gereden. Op grond van de hiervoor genoemde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat voor dit remmen geen noodzaak bestond, wat maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat het remmen een bewuste actie is geweest van verdachte met de bedoeling om te kunnen ontsnappen aan de politieauto die achter hem reed.
Kwalificatie
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is hoe de gedragingen van verdachte dienen te worden gekwalificeerd. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen dient er sprake te zijn van opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van de verbalisanten. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte niet willens en wetens heeft geprobeerd verbalisant [verbalisant 4] en/of [verbalisant 1] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond om de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt voorop dat bij aanrijdingen tussen personenauto’s, die met een aanzienlijke snelheid rijden, een reële en niet onwaarschijnlijke kans bestaat dat de inzittenden van die voertuigen daarbij letsel oplopen. Dat geldt te meer in de situatie, zoals hier aan de orde, waarin die aanrijdingen zijn te wijten aan onverhoedse acties met de bedoeling om te zich aan een mogelijke aanhouding te onttrekken. Gebleken is dat de verbalisanten van de Audi en met name de verbalisant [verbalisant 1] ook daadwerkelijk bij de aanrijdingen letsel hebben opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat door de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans heeft bestaan op voor de inzittenden van de Audi dodelijke gevolgen. Weliswaar was deze kans aanwezig, maar het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om deze kans als aanmerkelijk te bestempelen. In dit verband is tevens van belang dat geen sprake was van een frontale aanrijdingen en dat de aanrijdingen hebben plaatsgevonden in het holst van de nacht, op een brede en overzichtelijke weg waar behoudens de politievoertuigen geen overige weggebruikers aanwezig waren. Ook stonden er geen bomen of andere obstakels langs de weg. Ten aanzien van feit 1 primair zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich met zijn gedragingen schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Een enkele breuk in een uitsteeksel van een nekwerkvel met een conservatieve behandeling en een geschatte hersteltijd van vier tot zes weken kan gelet op de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in juridische zin (ECLI:NL:HR:2018:1051). Daarbij komt dat niet is gebleken dat uitzicht op volledig herstel van de door de verbalisant [verbalisant 1] ervaren klachten onzeker is. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van de vraag of sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal de rechtbank beide aanrijdingen afzonderlijk van elkaar beoordelen.
Voor wat betreft de eerste aanrijding is de rechtbank van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel door de botsing aanmerkelijk is geweest – dit volgt ook uit het feit dat de Audi naar de rechterzijde van de rijbaan is geschoven - maar dat het dossier niet meer informatie biedt over de handelwijze van verdachte dan dát verdachte naar rechts heeft gestuurd. Dit is onvoldoende om te kunnen aannemen dat verdachte deze kans ook daadwerkelijk heeft aanvaard. Dit betekent dat de eerste aanrijding geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de tweede aanrijding ligt dit anders. De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat het verdachte is geweest die op de snelweg heeft geremd zonder dat hiervoor een noodzaak bestond. Dit remmen gebeurde daarbij abrupt en met kracht, terwijl de Audi achter verdachte reed. Als gevolg van deze remactie is de Audi in botsing gekomen met de auto van verdachte en zijn beide auto’s uiteindelijk in de berm beland. Gezien de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat het multimediascherm als gevolg van deze botsing in- en uitklapte en de motorkap los kwam, is deze klap ook heel hard geweest. Gelet hierop is de kans op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel als aanmerkelijk te beschouwen.
De rechtbank merkt het remmen daarbij aan als een doelbewuste tegen de verbalisanten in de Audi gerichte geweldshandeling gericht op het ontsnappen en achter zich laten van de Audi. Deze doelbewustheid maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] .
Feit 2 en feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd, de verdovende middelen zijn aangetroffen en ten aanzien van de heroïne volgt ook uit het NFI rapport dat het daadwerkelijk heroïne betrof. De henneptoppen zijn als zodanig door de verbalisanten herkend.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft ter zitting een verzoek gedaan om, indien de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat de verklaringen van de verbalisanten voldoende grond opleveren voor een bewezenverklaring ten aanzien van feit 1, de behandeling van de zaak aan te houden om een voertuigdeskundige te benoemden en aanvullend te rapporteren over de toedracht van het incident. Deze voorwaarde doet zich voor. De rechtbank acht zich echter op basis van het dossier voldoende voorgelicht en is van oordeel dat het aanwijzen van een voertuigdeskundige niet noodzakelijk is voor enige te nemen beslissing. Zij wijst het verzoek van de verdediging af.