ECLI:NL:RBZWB:2022:2047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
BRE-21_5446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de fiscale bestuursrechter in relatie tot dwangbevel en beslaglegging

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij de belanghebbende, die een betalingsregeling had getroffen, in verzet ging tegen een dwangbevel en beslaglegging. De belanghebbende had op 13 december 2021 digitaal beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om inhoudelijk te oordelen over de beslissingen van de invorderingsambtenaar op basis van de Invorderingswet 1990. De rechtbank verduidelijkte dat de fiscale bestuursrechter in principe niet bevoegd is om te oordelen over beslissingen van de invorderingsambtenaar, met uitzondering van bepaalde besluiten die in de regelgeving zijn opgenomen. De beslissing tot betekening van een dwangbevel valt echter niet onder deze uitzonderingen, waardoor de rechtbank zich kennelijk onbevoegd verklaarde.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat zij wel bevoegd was om te oordelen over de kosten die in rekening zijn gebracht voor de betekening van het dwangbevel. De belanghebbende was griffierecht verschuldigd van € 49, maar had dit niet tijdig betaald. De griffier had de belanghebbende schriftelijk geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en de gevolgen van het niet betalen. Aangezien het griffierecht niet was ontvangen, verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank besloot om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het gericht was tegen de betekeningskosten en verklaarde zich voor het overige onbevoegd. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, zoals vermeld in de relevante artikelen van de Awb en de Invorderingswet 1990.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/5446
uitspraak van 15 april 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,
en

de invorderingsambtenaar,

de invorderingsambtenaar.

Motivering

Belanghebbende heeft op 13 december 2021 digitaal beroep ingesteld. Belanghebbende heeft in haar gronden gemeld dat zij
“een betalingsregeling had getroffen maar omdat ik corona heb gehad en ik heel ziek was ben ik de volgende termijn vergeten gelijk word er dan bevel met beslaglegging gestuurd”.
Dwangbevel en beslaglegging
De rechtbank (de fiscale bestuursrechter) is niet bevoegd een inhoudelijke beoordeling te geven over een bevel dan wel beslaglegging. De rechtbank legt dit uit.
De (fiscale) bestuursrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de invorderingsambtenaar op grond van de Invorderingswet 1990 [1] , in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet. Voor bepaalde besluiten op grond van de Invorderingsweg 1990 is in de regelgeving een uitzondering gemaakt, in welk geval de fiscale bestuursrechter wel bevoegd is. De beslissing tot betekening van dwangbevel valt niet onder een van de uitzonderingen. Dat geldt ook voor de (wijze van) betekening als zodanig. Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel kan in verzet worden gekomen bij de civiele rechter [2] .
De rechtbank is in zoverre dus kennelijk onbevoegd.
Betekeningskosten
De fiscale bestuursrechter is wel bevoegd te oordelen over eventuele kosten die in rekening zijn gebracht voor de betekening van het dwangbevel. Voor zover het beroep is gericht tegen deze kosten is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 49. De griffier heeft belanghebbende daarover schriftelijk geïnformeerd.
De griffier heeft belanghebbende in een aangetekende brief van 17 januari 2022 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De brief vermeldt dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen, indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief is overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Volgens gegevens van Track&Trace is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht niet is ontvangen. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het zou zijn gericht tegen de betekeningskosten;
- verklaart zich voor het overige onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 15 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.
2.Artikel 17 van de Invorderingswet 1990.