ECLI:NL:RBZWB:2022:2044
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016
In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag werd op 22 juni 2019 opgelegd, waarna belanghebbende op 3 juli 2019 een tweede aangifte indiende en op 9 juli 2019 een bezwaarschrift indiende. De inspecteur kwam deels tegemoet aan belanghebbende, maar de uitspraak op bezwaar van 9 maart 2021 verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende diende op 2 april 2021 een beroepschrift in tegen deze uitspraak.
De rechtbank oordeelde dat de brief van belanghebbende van 28 januari 2021 ten onrechte als bezwaarschrift was aangemerkt en dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar van 9 maart 2021 niet had kunnen doen. De rechtbank vernietigde deze uitspraak op bezwaar en oordeelde dat het beroep in zoverre kennelijk gegrond was. Daarnaast beoordeelde de rechtbank de ontvankelijkheid van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 24 september 2019. De rechtbank concludeerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk was.
Verder werd het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen, omdat de bezwaarfase niet was doorlopen. De rechtbank droeg de inspecteur op om het beroepschrift in behandeling te nemen als een bezwaarschrift. De rechtbank besloot dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moest vergoeden, aangezien het beroep deels gegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen op 15 april 2022.