Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[belastingplichtige],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 21/4485, waarin de rechtbank het beroep van de belastingplichtige niet-ontvankelijk heeft verklaard. De belastingplichtige had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de vastgestelde waarde van een onroerend goed, maar had nagelaten een schriftelijke machtiging mee te sturen. Dit was noodzakelijk omdat het beroepschrift niet mede-ondertekend was door de belastingplichtige en de verzender niet kon aantonen advocaat te zijn. De griffier heeft de gemachtigde meerdere keren de kans gegeven om dit verzuim te herstellen, maar de gemachtigde heeft hier niet aan voldaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde op 1 november 2021, 11 januari 2022 en 9 maart 2022 is geïnformeerd over het verzuim en de noodzaak om de vereiste documenten aan te leveren. Ondanks deze waarschuwingen heeft de gemachtigde het verzuim niet hersteld. De rechtbank heeft daarom, op basis van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.