Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zaaknummer BRE 21/5157
[belastingplichtige],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 21/5157, waarin de gemachtigde van de belastingplichtige een beroepschrift heeft ingediend tegen de vastgestelde waarde van een pand, zoals bepaald in de Wet waardering onroerende zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet vergezeld ging van een uittreksel uit het handelsregister, wat noodzakelijk was om te beoordelen of de gemachtigde bevoegd was om op te treden namens de belastingplichtige. Dit gebrek werd aangemerkt als een verzuim volgens artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De griffier heeft de gemachtigde in een brief van 29 november 2021 de gelegenheid gegeven om dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Dit verzoek is herhaald in aangetekende brieven op 7 januari 2022 en 16 februari 2022, waarbij de gemachtigde werd gewaarschuwd dat het niet tijdig herstellen van het verzuim zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Ondanks dat de aangetekende brief van 16 februari 2022 was afgehaald, heeft de gemachtigde het verzuim niet hersteld.
Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 van de Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.