ECLI:NL:RBZWB:2022:2025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
BRE-21 -3775
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak betreffende erfbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van belanghebbende om de inspecteur van de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en volgde op de intrekking van het beroep betreffende de aanslag erfbelasting 2019. De belanghebbende had verzocht om een vergoeding van de proceskosten die waren gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase. De inspecteur had aangegeven dat proceskosten vergoed konden worden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank heeft de te vergoeden kosten voor juridische bijstand vastgesteld op € 1.028. Dit bedrag is berekend op basis van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het beroepschrift. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de belanghebbende € 49 aan griffierecht heeft betaald, maar dat de wet niet toestaat dat de inspecteur in deze procedure wordt veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht. De rechtbank heeft echter wel aangegeven dat de inspecteur dit uit zichzelf moet doen, conform artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.

De rechtbank heeft in haar beslissing de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.028 aan de belanghebbende. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener van het verzetschrift kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/3775
uitspraak van 15 april 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Betreft

Het verzoek van belanghebbende op grond van artikel 8:75a van de Awb om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Motivering

Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van proceskosten in verband met de intrekking van het beroep betreffende de aanslag erfbelasting 2019 met aanslagnummer [aanslagnummer].
De inspecteur heeft meegedeeld dat proceskosten kunnen worden vergoed op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor juridische bijstand in de bezwaar- en beroepsfase vast op € 1.028. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
Belanghebbende heeft € 49 aan griffierecht betaald. De wet biedt niet de mogelijkheid om in deze procedure de inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van griffierecht. De inspecteur moet dat echter wel uit zichzelf doen (artikel 8:41, zevende lid, van de Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 1.028.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 15 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 8:55, derde lid en artikel 8:106, eerste lid Awb).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.