ECLI:NL:RBZWB:2022:1998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9872
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit na arbeidsongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De werkgever, eiseres, had een boete van € 2.700,- opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). Dit besluit volgde op een arbeidsongeval dat plaatsvond op 9 mei 2018, waarbij een werknemer letsel opliep door het gebruik van een slijpmachine zonder de vereiste beschermingskap en handgreep. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister.

Tijdens de zitting op 20 januari 2022 werd het beroep van eiseres besproken. Eiseres voerde aan dat zij voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen en dat de werknemer verantwoordelijk was voor het gebruik van de slijpmachine. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had voldaan aan haar verplichtingen om een veilige werkwijze te ontwikkelen en adequate instructies te geven. De rechtbank concludeerde dat de overtreding van het Arbobesluit vaststond en dat er geen grond was voor matiging van de boete.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boete. Eiseres werd erop gewezen dat zij verantwoordelijk was voor de naleving van de veiligheidsvoorschriften en dat de afwezigheid van de beschermingskap en handgreep bij de slijpmachine een directe schending van de Arbowetgeving vormde. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9872 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. R.J. Ouderdorp,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd vanwege overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
In het besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 januari 2022. Hierbij waren namens eiseres aanwezig [naam vertegenwoordiger 1] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. R.W.J. Crommelin en [naam vertegenwoordiger 2] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.

Overwegingen

1.
Feiten
Op de locatie van eiseres aan de [adres] 45 te [plaatsnaam] werden op 9 mei 2018 werkzaamheden verricht door een werknemer, [naam werknemer] (hierna: [naam werknemer] ), bestaande uit het plaatsen van twee deurtjes in de verschansing van een jacht. Hierbij werd gebruik gemaakt van een slijper van het merk [naam merk] , type [naam type] (hierna: [naam type] ).
Op dat moment was in de [naam type] een 125mm metaalcirkelzaagblad gemonteerd. Het standaard handvat van de [naam type] was verwijderd. Verder was de [naam type] niet voorzien van de Alu-Cut-beschermingskap voor het zaagblad. Tijdens het zagen kwam het zaagblad even vast te zitten. De zaag schoot direct weer los en raakte [naam werknemer] in zijn linker bovenarm. Ten gevolge hiervan heeft [naam werknemer] letsel opgelopen, zijnde een snijwond en een beschadigde zenuw in zijn linker bovenarm. [naam werknemer] is opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Eiseres heeft op 9 mei 2018 melding gemaakt van het arbeidsongeval.
De Inspectie SZW heeft onderzoek ingesteld naar aanleiding van dit ongeval. De bevindingen zijn neergelegd in het boeterapport van 28 januari 2019.
Verweerder heeft eiseres op 17 april 2019, onder verwijzing naar het boeterapport, in kennis gesteld van zijn voornemen haar een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft een zienswijze tegen dit voornemen naar voren gebracht.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.700,- wegens overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit, gelezen in verbinding met artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat bij het gebruik van de [naam type] het handvat erop hoort te zitten en gebruikt hoort te worden. Verder geldt dat, indien er zaagbladen op de [naam type] gebruikt worden om te zagen, de [naam type] voorzien dient te zijn van de ALU-Cut-beschermingskap. In dit geval werd de [naam type] echter gebruikt zonder handvat en beschermingskap. Volgens verweerder is er geen grond voor matiging van de opgelegde boete.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert, kort samengevat, aan dat zij voldoende heeft aangetoond dat haar niet verweten kan worden dat geen handvat op de slijpmachine aanwezig was. Er werden door eiseres regelmatig toolboxmeetingen gehouden. Het kan eiseres niet worden verweten dat [naam werknemer] niet aanwezig was bij de toolboxmeeting die ging over het gebruik van elektrisch gereedschap, waaronder de bewuste slijpmachine. Bij de aanschaf van de slijpmachine is een demonstratie gegeven, waarbij ook [naam werknemer] aanwezig was. Jaarlijks wordt het gereedschap gekeurd en reparaties vinden ook geregeld plaats. Daarnaast loopt [naam inkoper/werktoezichthouder] (inkoper en dagelijks werktoezichthouder) dagelijks langs bij alle werkzaamheden en doet [naam werknemer] (projectleider cascobouw en teamleider) dit ook, zij het wat minder frequent. [naam werknemer] is een ervaren werknemer, waarvan verwacht mag worden dat hij er zelf van op de hoogte is dat het handvat niet van de slijpmachine mag worden gehaald. Voorts geldt dat fabrikant en leverancier nimmer de instructie hebben gegeven dat de slijpmachine moet worden gebruikt met beschermingskap erop. Door een medewerkster van [naam merk] is verwezen naar de handleiding, maar daaruit blijkt niet over het gebruik of (noodzakelijke) aanwezigheid van de beschermingskap. Evenmin stelt de fabrikant dat zaagbladen niet gebruikt mogen worden. Uit de handleiding die eiseres heeft ontvangen nadat het ongeval heeft plaatsgevonden, blijkt dat zaag-/cirkelbladen gebruikt mogen worden. Daarin wordt tevens geïnformeerd over de beschermingskap, wat niet het geval is in de eerder bij de aanschaf van de machine ontvangen handleiding. Destijds is door de leverancier wel duidelijk gemaakt dat zaagbladen gemonteerd mochten worden. Ook zou ten voordele van eiseres moeten meespelen dat geen sprake is van opgedragen werkzaamheden, maar van het herstellen van een fout. Als de werknemer dan niet weet met welk gereedschap die fout hersteld moet worden, mag van een ervaren werknemer als [naam werknemer] worden verwacht dat hij hierover contact met zijn meerdere/toezichthouder opneemt. Eiseres kan geen instructie geven hoe elke fout te herstellen. Van haar kan evenmin worden verwacht dat zij iedere minuut of ieder half uur toezicht houdt, zeker niet wanneer het om een ervaren werknemer gaat.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Het tiende lid van dit artikel bepaalt dat de werkgever en de werknemers verplicht zijn tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
De algemene maatregel van bestuur die in de voorgaande artikelen wordt bedoeld, is het
arbobesluit.
Ingevolge artikel 7:3, tweede lid, van het Arbobesluit worden, om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.
Ingevolge artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (Beleidsregel) kan, indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
5.
Beoordeling
5.1
Overtreding t.a.v. beschermingskap
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit.
Het gaat bij artikel 7.3, tweede lid van het Arbobesluit om de vraag of arbeidsmiddelen die ter beschikking van de werknemers worden gesteld uitsluitend worden gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat dit artikel geen opzet of schuld als bestanddeel bevat. Dit betekent dat de overtreding vaststaat als aan de materiële voorwaarden van het artikellid is voldaan [1] .
Uit de stukken en uit wat tijdens de zitting is besproken, blijkt het volgende. De [naam type] is een slijpmachine. Niet in geschil is dat de [naam type] ook als zaagmachine kan en mag worden gebruikt. Wanneer op de [naam type] een zaagblad wordt gemonteerd en deze dus gebruikt wordt om te zagen, dient deze tevens te worden voorzien van een Alu-Cut-beschermingskap. Namens eiseres is niet ontkend dat het ten tijde van het ongeval [naam werknemer] de [naam type] gebruikte om te zagen en dat de [naam type] op dat moment niet voorzien was van de Alu-Cut-beschermingskap.
Daarmee staat voor de rechtbank vast dat het arbeidsmiddel, de [naam type] , niet is gebruikt op de wijze waarop dit gebruikt moest worden, namelijk met beschermingskap. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dus terecht geconcludeerd dat artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit is overtreden. Niet in geschil is dat verweerder bevoegd is om bij een dergelijke overtreding een bestuurlijke boete op te leggen.
5.2
Verwijtbaarheid
In beginsel mag bij bewezenverklaring van de gedraging waarvoor de boete is opgelegd van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt, bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor als de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij alles wat redelijkerwijs mogelijk was, heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar niet bekend was dat de beschermingskap gebruikt dient te worden op het moment dat met de [naam type] wordt gezaagd. Door de leverancier is eiseres daar voor het ongeval niet op gewezen en evenmin staat dit vermeld in de handleiding behorende bij de [naam type] . Doordat de overtreding niet voorzienbaar was, ontbreekt de verwijtbaarheid geheel, zo stelt eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet zonder meer op de haar beschikbare informatie had mogen afgaan, nu deze uitsluitend betrekking heeft op het gebruik van de [naam type] waarvoor deze oorspronkelijk is bedoeld, namelijk om te slijpen. De handleiding – en het ontbreken van informatie daarin over het (veilige) gebruik van de [naam type] als zaagmachine – had juist aanleiding moeten vormen voor eiseres om nader te informeren naar de veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden wanneer de [naam type] als zaagmachine gebruikt wordt. Voor eiseres geldt immers een actieve plicht om artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit na te leven. Zij kan deze inspanningsplicht niet afwentelen op de leverancier en/of fabrikant, temeer niet nu eiseres bij de aanschaf van de [naam type] (ook) beschermingskappen geleverd heeft gekregen en ter zitting is verklaard dat andere medewerkers wél de beschermingskap gebruikten wanneer zij zaagden met de [naam type] . Eiseres had daarom moeten en kunnen weten dat de beschermingskap gebruikt moest worden bij het zagen met de [naam type] . Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een situatie waarin de verwijtbaarheid volledig ontbreekt.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat een verminderde mate van verwijtbaarheid aanleiding kan geven de boete te matigen. Daarbij kan een rol spelen dat uit feiten en handelingen blijkt dat de overtreding niet opzettelijk is begaan. Aan dit uitgangspunt is invulling gegeven in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel. In deze bepaling zijn vier inspanningen beschreven die elk kunnen leiden tot matiging van de boete met 25%. De vraag of eiseres een verwijt te maken valt, hangt dus samen met de vraag of zij aan de vier matigingsgronden van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel heeft voldaan. Deze matigingsgronden zijn hiervoor vermeld onder overweging 4.
In dit verband heeft eiseres aangevoerd dat zij [naam werknemer] instructies heeft gegeven hoe de [naam type] gebruikt dient te worden en dat blijkt dat [naam werknemer] ook weet bij wie hij terecht moet om iets op te lossen. Hij heeft dus zo concreet mogelijke, en dus actieve, instructies gehad. Tevens is er sprake van adequaat toezicht volgens eiseres.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres de risico’s van het gebruik van de [naam type] als zaagmachine onvoldoende heeft geïnventariseerd en ook geen veilige werkwijze heeft ontwikkeld (grond a). Eiseres heeft immers nagelaten [naam werknemer] de instructie te geven dat de beschermingskap moet worden gebruikt bij het zagen, terwijl deze kap bij het zagen wel verplicht was. Ook is niet gebleken dat eiseres de noodzakelijke randvoorwaarden heeft gecreëerd (grond b). Verweerder heeft in dit verband kunnen wijzen op de omstandigheid dat de beschermingskappen niet ter beschikking waren gesteld aan de werknemers. Volgens [naam werknemer] lagen deze onder in de la van het magazijn, maar had hij niet de link gelegd dat deze kappen bij deze luchtzaag hoorden.
Van adequate instructies (grond c) of adequaat toezicht (grond d) gericht op het voorkomen van de overtreding is in dit geval evenmin gebleken. In tegenstelling tot wat eiseres aanvoert, ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij eiseres zelf en niet bij [naam werknemer] . Dat [naam werknemer] een zeer ervaren werknemer is en dat hij niet aanwezig was bij de toolboxmeeting waarbij uitleg is gegeven over het gebruik van de [naam type] , doet aan de verwijtbaarheid van eiseres dan ook niet af. Verweerder heeft in dit verband van belang kunnen achten dat geen adequaat toezicht kan worden gehouden als de toezichthouder – door het ontbreken van een voorgeschreven veilige werkwijze – niet weet dat hij toezicht dient te houden op het werken met een beschermingskap bij het zagen met de [naam type] .
Nu aan geen van de vier matigingsgronden uit artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel is voldaan, is van verminderde mate van verwijtbaarheid in dit geval dan ook geen sprake.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er wel grond is om de boete op te leggen en dat er vervolgens geen redenen zijn om de opgelegde boete te matigen.
5.3
Overtreding t.a.v. handgreep
Aan de boete liggen twee gedragingen ten grondslag. Naast het niet gebruiken van een beschermingskap, wordt eiseres door verweerder verweten dat op het moment dat het ongeval plaatsvond ook de vereiste handgreep op de [naam type] ontbrak. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er bewust voor is gekozen niet voor beide gedragingen een aparte boete van € 2.700,- op te leggen omdat beide gedragingen leiden tot overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit. Indien één van beide gedragingen weg zou vallen, zou dit echter geen invloed hebben op de hoogte van de boete aangezien elke gedraging op zich een boete van € 2.700,- rechtvaardigt.
De rechtbank volgt deze uitleg van verweerder. Gelet hierop en nu uit de overwegingen hiervoor reeds vaststaat dat wegens het niet gebruiken van de beschermingskap artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit is overtreden en terecht een boete van € 2.700,- is opgelegd, kan wat eiseres heeft aangevoerd over de handgreep niet tot een lagere boete leiden. Dit onderdeel behoeft daarom geen nadere bespreking.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 14 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS: 2013:808 en van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2185