In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De werkgever, eiseres, had een boete van € 2.700,- opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). Dit besluit volgde op een arbeidsongeval dat plaatsvond op 9 mei 2018, waarbij een werknemer letsel opliep door het gebruik van een slijpmachine zonder de vereiste beschermingskap en handgreep. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister.
Tijdens de zitting op 20 januari 2022 werd het beroep van eiseres besproken. Eiseres voerde aan dat zij voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen en dat de werknemer verantwoordelijk was voor het gebruik van de slijpmachine. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had voldaan aan haar verplichtingen om een veilige werkwijze te ontwikkelen en adequate instructies te geven. De rechtbank concludeerde dat de overtreding van het Arbobesluit vaststond en dat er geen grond was voor matiging van de boete.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boete. Eiseres werd erop gewezen dat zij verantwoordelijk was voor de naleving van de veiligheidsvoorschriften en dat de afwezigheid van de beschermingskap en handgreep bij de slijpmachine een directe schending van de Arbowetgeving vormde. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.