ECLI:NL:RVS:2014:2185

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201304529/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • J. Kramer
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een bestuurlijke boete van € 8.100,00 was opgelegd door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete was opgelegd wegens overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) in combinatie met artikel 3.5, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De overtreding vond plaats toen een werknemer van [appellante] op 30 september 2011 bij werkzaamheden aan een wandcontactdoos in aanraking kwam met spanningsvoerende delen, omdat de wandcontactdoos niet spanningsloos was gemaakt. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, maar [appellante] stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de overtreding aan haar kon worden verweten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 februari 2014 behandeld. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verdedigde de boete en stelde dat de werkgever verantwoordelijk is voor de naleving van de veiligheidsvoorschriften, ongeacht of de werknemer de werkzaamheden in opdracht van de werkgever heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de werkgever ook verantwoordelijk is voor de veiligheid van de werkomgeving, inclusief de wandcontactdoos van de koelkast, die niet spanningsloos was gemaakt.

De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de boete had gehandhaafd. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 18 september 2012 vernietigd. De boete werd verlaagd naar € 7.290,00, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante]. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet en de noodzaak om veiligheidsmaatregelen te treffen, maar erkent ook de inspanningen van [appellante] om aan de regelgeving te voldoen.

Uitspraak

201304529/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2013 in zaak nr. 12/5883 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, thans: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft de staatssecretaris aan [appellante] een bestuurlijke boete van € 8.100,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet), gelezen in verbinding met artikel 3.5, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).
Bij besluit van 18 september 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.P.E. de Brouwer, advocaat te Roosendaal, en F.G.D. [vertegenwoordiger], is verschenen.
Overwegingen
1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan diens rechtsvoorganger.
1.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Ingevolge het tiende lid is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur, voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Ingevolge artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit worden werkzaamheden aan of in de nabijheid van een elektrische installatie slechts uitgevoerd, indien de installatie of het gedeelte waaraan of in de nabijheid waarvan wordt gewerkt, spanningsloos is.
Ingevolge artikel 9.1 is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld.
Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, zoals dat ten tijde van belang luidde, wordt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 3.5, derde lid, aangemerkt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie.
Volgens beleidsregel 33, achtste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving, zoals deze beleidsregel ten tijde van belang luidde, wordt bij een bedrijfsomvang van 10-39 werknemers en een beboetbaar feit dat in de tweede boetecategorie valt, een vast boetebedrag opgelegd van € 8.100,00 bij een overtreding die de directe aanleiding is geweest voor een arbeidsongeval dat leidt tot blijvend letsel of een ziekenhuisopname.
Volgens de aanhef en onder c kunnen bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete de drie factoren aan de orde zijn, genoemd in het vierde lid, onder b, en op overeenkomstige wijze leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag.
Volgens het vierde lid, onder b, kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn die achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:
1°. indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden gegeven, zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de bestuurlijke boete met een derde gematigd;
2°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete met nog een derde gematigd.
3°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.
2. Blijkens het besluit van 22 mei 2012 is een [werknemer A] van [appellante] op 30 september 2011 bij werkzaamheden aan een wandcontactdoos van een koelkast in aanraking gekomen met de spanningvoerende delen daarvan, omdat de wandcontactdoos niet spanningsloos was gemaakt en hij geen persoonlijke beschermingsmiddelen droeg. De werknemer heeft hierbij letsel opgelopen, waarvoor hij in een ziekenhuis is opgenomen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] artikel 16, tiende lid, van de Arbowet, gelezen in verbinding met artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit heeft overtreden doordat de wandcontactdoos van de koelkast niet spanningsloos was gemaakt, terwijl de werknemer in de nabijheid van de spanningvoerende delen daarvan werkzaamheden verrichtte.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat de werknemer werkzaamheden aan een wandcontactdoos heeft uitgevoerd die niet spanningsloos was en hij dientengevolge aan elektriciteit is blootgesteld, niet betekent dat zich een overtreding van artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit heeft voorgedaan.
Daarvoor is vereist dat de werknemer de desbetreffende werkzaamheden in opdracht heeft verricht. In dit geval heeft de werknemer echter op eigen initiatief gehandeld, aldus [appellante]
3.1. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling of zich een overtreding van artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit heeft voorgedaan, niet bepalend is of de desbetreffende werkzaamheden door de werknemer in opdracht van de werkgever zijn uitgevoerd. Dat aspect dient volgens de minister te worden betrokken bij de beoordeling of de geconstateerde overtreding aan de werkgever is te verwijten. De rechtbank heeft dit standpunt van de minister terecht rechtens juist geacht. Nu vaststaat dat de werknemer bij werkzaamheden aan een wandcontactdoos die niet spanningsloos was, is blootgesteld aan de spanningvoerende delen daarvan, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat zich een overtreding van artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit heeft voorgedaan.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de minister is gevolgd in diens standpunt dat zij het gevaar van overtreding van artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit niet zoveel mogelijk heeft beperkt en de minister derhalve bevoegd was om haar een boete op te leggen. Daartoe wijst zij op de door de leidinggevende van de [werknemer B] afgelegde aanvullende verklaring dat hij aan de werknemer alleen opdracht heeft gegeven om werkzaamheden aan de wandcontactdoos van een vaatwasser te verrichten. De [projectleider] heeft op de ochtend van de bewuste dag weliswaar aan [werknemer B] tevens opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten aan de wandcontactdoos van de koelkast, maar de werknemer was daarbij niet aanwezig. Het was niet noodzakelijk om de wandcontactdoos van de koelkast spanningsloos te maken, nu deze reeds op de achterwand van het keukenblok was gemonteerd en de werknemer hiermee niet ongewild in contact kon komen bij het uitvoeren van de werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de vaatwasser, aldus [appellante]
4.1. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van voormelde bepalingen van de Arbowet en het Arbobesluit om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bepalen van de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
4.2. Blijkens het door een inspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakt boeterapport van 17 februari 2012, dat door de minister aan de boeteoplegging ten grondslag is gelegd, heeft de inspecteur op 30 september 2011 na het ongeval [werknemer B] en [projectleider] gehoord. Voorts heeft de inspecteur op 13 oktober 2011 de werknemer en op 4 januari 2012 [vertegenwoordiger] van [appellante], gehoord. De van deze personen opgetekende verklaringen zijn als bijlagen bij het boeterapport gevoegd. Volgens die verklaringen hebben alle personen na lezing ervan verklaard daarbij te volharden.
Volgens de ‘verklaring getuige’ van [werknemer B] heeft hij verklaard dat hij op de bewuste dag om 14.00 uur de werknemer opdracht heeft gegeven om een wandcontactdoos achter de vaatwasser te plaatsen. De kabel lag al klaar. De werknemer moest een pijpje om de kabel doen, de wandcontactdoos aansluiten en monteren. Als de werknemer daarmee klaar was, zou [werknemer B] het controleren. Daarna moest de werknemer de kabel van de wandcontactdoos achter de koelkast in een pijpje monteren.
Volgens de ‘verklaring getuige’ van [projectleider] heeft hij verklaard dat hij op de bewuste dag [werknemer B] opdracht heeft gegeven om de wandcontactdoos van de vaatwasser te plaatsen en om een pijpje om de kabel voor de koelkast aan te brengen. Hij verklaart dat hij de vaatwasgroep in de meterkast heeft uitgeschakeld en [werknemer B] opdracht heeft gegeven om de spanning na te meten. Hij geeft te kennen dat hij niet weet waarom de werknemer met de wandcontactdoos van de koelkast is begonnen.
Volgens de ‘verklaring slachtoffer’ van [werknemer A] heeft hij verklaard dat hij zich van de bewuste dag niets meer kan herinneren.
Volgens de ‘verklaring vertegenwoordiger overtreder’ van [vertegenwoordiger] heeft hij verklaard dat de werknemer van [werknemer B] opdracht had gekregen om een wandcontactdoos ten behoeve van de koelkast en de vaatwasser te fatsoeneren, een pijp over de kabel te doen en deze opnieuw aan te sluiten. [werknemer B] heeft gecontroleerd of de kabel van de te demonteren en opnieuw aan te sluiten wandcontactdoos spanningsloos was gemaakt. De werknemer heeft tegen de opdracht in de naastgelegen wandcontactdoos gedemonteerd, waarna het ongeval heeft plaatsgevonden. Vermoedelijk heeft de werknemer dat gedaan om de wandcontactdozen netjes naast elkaar te monteren, aldus [vertegenwoordiger].
4.3. Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 15 augustus 2012 heeft [vertegenwoordiger], volgens het daarvan opgemaakte verslag, verklaard dat de feitelijke toedracht die in het boeterapport wordt beschreven niet klopt. [werknemer B] heeft de werknemer alleen opdracht gegeven werkzaamheden aan de vaatwasser te verrichten. Het is niet duidelijk waarom de werknemer met de werkzaamheden aan de koelkast is begonnen, temeer nu de koelkast nog aan stond. In reactie op de opmerking van een ambtenaar van het ministerie dat [werknemer B] heeft verklaard dat er wel degelijk opdracht is gegeven om de wandcontactdoos van de koelkast aan te sluiten en te monteren en de kabel van een pijpje te voorzien, deelt [vertegenwoordiger] mede dat het de bedoeling was dat de werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de koelkast pas na het afronden van de werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de vaatwasser en na de controle van die werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. [vertegenwoordiger] heeft voorts verklaard dat het mogelijk is dat de wandcontactdozen van de koelkast en de vaatwasser naast elkaar moesten worden gemonteerd. De werknemer kan dit echter niet bevestigen, nu hij zich niets meer kan herinneren van de bewuste dag. De wandcontactdoos van de koelkast diende eerst te worden gedemonteerd alvorens de werknemer de kabel daarvan van een pijpje kon voorzien, aldus [vertegenwoordiger].
De Brouwer heeft als gemachtigde van [appellante] tijdens deze hoorzitting verklaard dat niet duidelijk is of de werknemer wist dat hij ook de wandcontactdoos van de koelkast moest aansluiten na het afronden van de opdracht voor de vaatwasser. De twee opdrachten waren gesplitst. Het feitencomplex is niet duidelijk, waardoor de toedracht van het ongeval niet kan worden vastgesteld, aldus De Brouwer.
4.4. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel niet aan de hand van een verklaring van de werknemer kan worden vastgesteld wat de exacte bewoordingen van de aan hem gegeven opdracht zijn geweest, uit de door de andere personen afgelegde verklaringen kan worden afgeleid dat ook de werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de koelkast onder de aan de werknemer gegeven opdracht vielen.
In beroep heeft [appellante] een aanvullende verklaring van [werknemer B] van 17 januari 2013 overgelegd, die mede is ondertekend door [projectleider]. Volgens deze verklaring had [werknemer B] met de werknemer afgesproken dat als de werkzaamheden aan de wandcontactdoos achter de vaatwasser gereed waren, hij de uitgevoerde werkzaamheden zou controleren. [werknemer B] verklaart dat hij de werknemer geen opdracht heeft gegeven om aan de wandcontactdoos van de nog in bedrijf zijnde koelkast te werken. Hij heeft expliciet met de werknemer afgesproken dat pas na de gezamenlijke controle van de werkzaamheden aan de wandcontactdoos achter de vaatwasser, de vervolgopdrachten zouden worden besproken.
De rechtbank heeft overwogen dat de wandcontactdozen van de koelkast en de vaatwasser zich in een zodanige nabijheid van elkaar bevonden dat aanleiding had moeten worden gezien om ook de wandcontactdoos van de koelkast spanningsloos te maken. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat [werknemer B] in zijn aanvullende verklaring weliswaar heeft verklaard dat de opdracht om aan de koelkast te werken nog niet concreet aan de werknemer was gegeven, maar dat die werkzaamheden wel moesten worden uitgevoerd. Klaarblijkelijk heeft de werknemer die opdracht opgevangen of daarvan anderszins kennis genomen, aldus de rechtbank.
4.5. Teneinde overtreding van artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit te voorkomen, dient een werkgever niet alleen de installatie of delen daarvan waaraan een werknemer werkzaamheden dient uit te voeren, spanningsloos te maken, maar ook de installaties of delen daarvan waarmee die werknemer bij het uitvoeren van de werkzaamheden in contact kan komen. Vast staat dat op de dag van het ongeval aan de werknemer opdracht is gegeven om werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de vaatwasser te verrichten. Aan de aanvullende verklaring van [werknemer B] van 17 januari 2013 dat hij de werknemer nog geen opdracht heeft gegeven om ook werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de koelkast te verrichten, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu deze aanvullende verklaring geen steun vindt in de door hem op 30 september 2011 afgelegde verklaring. Uit die verklaring, alsmede uit de op dezelfde dag door [projectleider] afgelegde verklaring, volgt dat de werknemer op de bewuste dag werkzaamheden aan beide wandcontactdozen diende te verrichten, maar niet dat dit de werknemer niet bekend was gemaakt, omdat hem alleen opdracht was gegeven om werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de vaatwasser te verrichten. Voor zover [vertegenwoordiger] tijdens de hoorzitting in bezwaar eveneens heeft gesteld dat [werknemer B] de werknemer alleen opdracht had gegeven voor het verrichten van werkzaamheden aan de vaatwasser, wordt overwogen dat ook aan die verklaring geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, nu deze verklaring geen steun vindt in de eerder door [vertegenwoordiger] op 4 januari 2012 afgelegde verklaring. Daarbij is van belang dat voor het aanbrengen van een pijpje om de kabel van de wandcontactdoos van de koelkast, volgens de verklaring van [vertegenwoordiger] de wandcontactdoos eerst diende te worden gedemonteerd en de werkzaamheden die de werknemer op de dag van het ongeval heeft verricht hiermee overeenstemmen. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat aan de werknemer ook opdracht was gegeven om werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de koelkast te verrichten. Nu [appellante] deze wandcontactdoos niet spanningsloos heeft gemaakt, heeft de minister haar terecht verweten dat zij het gevaar van overtreding van artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit niet zoveel mogelijk heeft beperkt. Hieraan doet niet af dat, naar [appellante] heeft gesteld, de werknemer had kunnen weten dat de wandcontactdoos niet spanningsloos was, omdat de koelkast in gebruik was en hij tezamen met zijn leidinggevende alleen de spanning van de wandcontactdoos van de vaatwasser had gecontroleerd. De verplichting tot naleving van het in artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit neergelegde voorschrift rust immers op de werkgever.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet volgens de risico-inventarisatie en -evaluatie (hierna: RIE) heeft gewerkt en derhalve niet heeft voldaan aan factor 1 van het vierde lid, onder b, van beleidsregel 33. Nu aan de werknemer alleen opdracht was gegeven om werkzaamheden aan de wandcontactdoos van de vaatwasser te verrichten en hij bij deze werkzaamheden niet ongewild in contact kon komen met die van de koelkast, is niet in strijd met de RIE gehandeld door de wandcontactdoos van de koelkast niet spanningsloos te maken. Het kan haar niet worden verweten geen rekening te hebben gehouden met handelingen van de werknemer die niet voorzienbaar waren, aldus [appellante]
5.1. Niet in geschil is dat [appellante] voorafgaand aan de werkzaamheden de risico’s daarvan heeft geïnventariseerd en geëvalueerd en, voor zover het de wandcontactdoos van de vaatwasser betreft, conform de RIE heeft gehandeld door deze spanningsloos te maken. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [appellante], gelet op de aan de werknemer gegeven opdracht, echter tevens de wandcontactdoos van de koelkast spanningsloos had moeten maken. Door dat niet te doen, heeft zij in zoverre niet conform de RIE gehandeld. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat [appellante] niet geheel aan factor 1 van het vierde lid, onder b, van beleidsregel 33 heeft voldaan en dat, uitgaande van die beleidsregel, geen grond bestaat om de opgelegde boete met een derde te matigen. Aan bespreking van hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de factoren 2 en 3, wordt gelet op het cumulatieve karakter van de factoren niet toegekomen.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat in voorkomend geval, zo nodig in afwijking van het gevoerde beleid, matiging van de boete passend en geboden kan zijn. Naar het oordeel van de Afdeling dient in dit geval betekenis toe te komen aan het feit dat, naar de minister heeft erkend, [appellante] met de door haar opgestelde RIE een veilige werkwijze heeft ontwikkeld die voldoet aan de eisen van de geldende regelgeving en dat zij zich aldus de nodige inspanningen heeft getroost om overtreding van artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit te voorkomen. Door aan die omstandigheid voorbij te gaan, werpt de minister aan [appellante] eenzelfde mate van verwijtbaarheid tegen als aan een werkgever die in het geheel geen inspanningen heeft verricht. Nu voorts niet is gebleken dat [appellante] eerder artikel 3.5, derde lid, van het Arbobesluit heeft overtreden en zij, voor zover het de wandcontactdoos van de vaatwasser betreft, wel conform de RIE heeft gehandeld, is de Afdeling van oordeel dat in dit geval de hoogte van de opgelegde boete niet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is.
Gegeven de hiervoor weergegeven omstandigheden, is de Afdeling van oordeel dat zich in dit geval een verminderde mate van verwijtbaarheid voordoet die grond biedt voor matiging van de opgelegde boete met 10%. Voor verdere matiging ziet de Afdeling geen grond.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] gegrond verklaren en het besluit van 18 september 2012 vernietigen. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2013 in zaak nr. 12/5883;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 september 2012, kenmerk WBJA/JA-SVA/1.2012.1379.001;
V. herroept het besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 mei 2012, kenmerk 071200952/04;
VI. bepaalt dat het bedrag van de boete wordt vastgesteld op € 7.290,00 (zegge: zevenduizend en tweehonderdnegentig euro);
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderd en achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 788,00 (zegge: zevenhonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
434.