ECLI:NL:RBZWB:2022:1942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C/02/352459 / HA ZA 18-774
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige trillingshinder door treinverkeer nabij woning en schadevergoeding

In deze bodemzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H.U. Keizer, en gedaagden ProRail B.V. en Railinfratrust B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. J.K.M. van der Meché. Eiser vorderde een verklaring voor recht dat ProRail onrechtmatig heeft gehandeld door trillingen van passerende treinen die het woon- en leefgenot van eiser beperken. De rechtbank oordeelde dat ProRail onrechtmatig handelt door het gebruik van het treinspoor nabij de woning van eiser, wat leidt tot materiële schade wegens gederfd woongenot en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen, waarbij eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 33.902,41, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is ProRail veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 108,79 voor iedere maand dat de onrechtmatige trillingshinder voortduurt. De rechtbank heeft ook de deskundigenkosten verdeeld tussen partijen, waarbij eiser een deel van de kosten moet vergoeden en ProRail de kosten van het deskundigenonderzoek dat in zijn voordeel heeft gewerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/352459 / HA ZA 18-774
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.H.U. Keizer te Roosendaal,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAILINFRATRUST B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. J.K.M. van der Meché te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , ProRail en Railinfratrust (gedaagden gezamenlijk ProRail c.s.) genoemd worden.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 november 2020
  • het deskundigenbericht van ing. [naam taxateur] , taxateur, ingekomen op 31 maart 2021
  • het deskundigenbericht van ir. [deskundige] , [deskundigenbureau] B.V., ingekomen op 30 juni 2021
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende wijziging van eis van [eiser]
  • de conclusie van antwoord na deskundigenbericht tevens reactie wijziging van eis van ProRail c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eiser] heeft zijn eis gewijzigd en vordert thans, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht, dat ProRail onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en nog steeds handelt, door sinds omstreeks 2000 althans sinds 24 maart 2012 een treinspoor nabij de woning van [eiser] in gebruik te hebben dat bij het passeren van treinen trillingen veroorzaakt waardoor een kans van 4,5 à 5 % bestaat dat de woning van [eiser] beschadigd raakt en voortdurend het woon- en leefgenot van [eiser] beperkt met materiële schade wegens gederfd woongenot en immateriële schade wegens aantasting van zijn persoon tot gevolg;
II. ProRail te veroordelen om aan [eiser] te betalen:
a. € 20.000,-- ter vergoeding van de door [eiser] geleden materiële schade wegens waardevermindering van zijn woning;
b. € 465,25 ter vergoeding van de door [eiser] geleden materiële schade wegens herstel van 5% van de schade aan zijn woning;
c. € 7.500,-- ter vergoeding van de door [eiser] geleden immateriële schade;
d. € 8.812,-- ter vergoeding van de door [eiser] geleden materiële schade wegens gederfd woongenot in de periode van 24 maart 2012 tot en met 2018;
e. € 108,79 voor iedere maand sinds januari 2019 dat de onrechtmatige trillingshinder voortduurt en [eiser] eigenaar blijft van de woning, ter vergoeding van de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële schade wegens gederfd woongenot;
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de eerste aansprakelijkstelling d.d. 28 maart 2017, althans vanaf de datum van dagvaarden;
III. te bepalen dat in de proceskosten nasalaris zal zijn begrepen, alsmede, bij niet tijdige voldoening, de kosten van betekening en wettelijke rente.
2.2.
Nu ProRail c.s. geen processueel verweer heeft gevoerd tegen de wijziging van eis, zal de rechtbank op basis van de gewijzigde eis beslissen.
Herstelkosten wegens schade aan de woning
2.3.
Ir. [deskundige] van [deskundigenbureau] BV (hierna: [deskundige] ) heeft in zijn rapport van 28 juni 2021 naar aanleiding van zijn onderzoek antwoord gegeven op de vragen die de rechtbank hem bij vonnis van 18 november 2020 heeft gesteld. Hij schrijft in zijn rapport dat hij schade heeft vastgesteld in alle buitengevels van de woning van [eiser] , in het schoorsteenkanaal en aan niet-dragende delen. De scheur in het schoorsteenkanaal moet gelet op de roetvorming al meer dan twintig jaar geleden zijn ontstaan. Van de overige schade is niet vast te stellen, wanneer deze is ontstaan.
Aan de hand van door hem uitgevoerde metingen, heeft [deskundige] vastgesteld dat de gemeten trillingen de grenswaarden uit de SBR Richtlijn A op één meetpositie op de begane grond (hoek woonkamer) de grenswaarde met maximaal een factor 1,3 overschrijden. De kans dat passerende (goederen)treinen verantwoordelijk zijn voor de schade is volgens de richtlijn 3,5 à 4 %. Op andere meetposities is geen overschrijding vastgesteld.
Over de oorzaak van de schade schrijft [deskundige] verder:
“De meetresultaten van [expertisebureau] geven aan dat aan de achterzijde van de woning veel lagere trillingsniveaus zijn gemeten dan aan de voorzijde, desondanks is de schade (..) aan de achterzijde van de woning niet minder groot dan aan de voorzijde. Aannemelijk is het dat de trillingen van langsrijdende goederentreinen de schade niet hebben veroorzaakt.
(…)
De woning is gefundeerd op gemetselde poeren, is niet onderheid. Een dergelijke woning heeft veel meer kans op zettingen dan een fundering op palen. Daarnaast is er sprake van een over een deel van de woning gelegen kelder en is er daardoor sprake van een variatie in funderingswijze. Aannemelijk is dat door zettingen gedurende langere tijd scheurvorming is ontslaan. Zoals vermeld is het niet aannemelijk dat schade door trillingen zijn ontstaan.”
Op pagina 12 van zijn rapport, schrijft [deskundige] :
“Gezien de zeer kleine kans op schade vanwege trillingen (alleen op één positie op de begane grond is de kans op schade vanwege trillingen ordegrootte 3,5 à 4%) is de schade die wel aangetroffen is in m.n. de buitengevels (…), naar verwachting veroorzaakt door zettingen die niet het gevolg zijn van trillingen. De schade in de schoorsteen (…) kan ook niet door trillingen worden veroorzaakt.”
In reactie op een vraag van mr. Keizer, antwoordt [deskundige] op pagina 19 van zijn rapport:
“de grenswaarde voor de draagconstructie én onderdelen van de constructie niet behorend tot de draagconstructie van verdiepingen, is hoger dan voor de draagconstructie op begane grondniveau. Daarin zit impliciet de “opslingering” naar bovengelegen verdiepingen. Uit de meetresultaten (…) blijkt dat op de bovenste verdieping inderdaad hogere trillingsniveaus zijn gemeten, maar alleen conform verwachting in de horizontale richtingen. Er is sprake van opslingering. Nogmaals daar is in het onderzoek rekening mee gehouden.”
2.4.
[eiser] stelt dat uit het rapport van [deskundige] volgt dat het niet met zekerheid valt uit te sluiten dat de schade aan zijn woning veroorzaakt is door trillingen van het treinverkeer. Volgens hem is bewezen dat 4,5 à 5 % van de schade wel door de treinen is veroorzaakt. Hij vermindert zijn vordering op dit punt daarom tot 5 % van het oorspronkelijk gevorderde bedrag aan herstelkosten.
2.5.
ProRail c.s. stelt zich op het standpunt dat uit het rapport van [deskundige] blijkt dat de schade waarvan [eiser] vergoeding vordert (de scheur in het schoorsteenkanaal op zolder en de horizontale scheurvorming in de rechterzijgevel, eveneens ter hoogte van de zolderverdieping) niet door trillingen veroorzaakt kunnen zijn.
De bevindingen van [deskundige] geven ook geen aanleiding voor een pro rata verdeling van de schade. Voor een proportionele aansprakelijkheid is ook geen ruimte. [eiser] is er dus volgens ProRail c.s. niet in geslaagd bewijs te leveren van het causaal verband tussen de schade en de treintrillingen.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van [deskundige] niet volgt dat de schade waarvoor [eiser] (deels) vergoeding vordert, is veroorzaakt door trillingen als gevolg van het treinverkeer. [deskundige] merkt weliswaar op dat de kans op schade bij de gemeten trillingen (op de begane grond aan de voorzijde) 3,5 à 4 % bedraagt, maar wijst er ook uitdrukkelijk op dat de schade aan de schoorsteen niet veroorzaakt kan zijn door trillingen. Ten aanzien van de overige scheurvorming heeft [deskundige] aangegeven dat het niet aannemelijk is dat trillingen van langsrijdende goederentreinen die hebben veroorzaakt. [deskundige] wijst er in dit verband op dat de schade aan de achterzijde, waar veel lagere trillingsniveaus zijn gemeten, niet minder groot is dan aan de voorzijde. De oorzaak van de scheurvorming moet volgens [deskundige] gevonden worden in niet door trillingen veroorzaakte zettingen. De conclusie is dan ook dat de gemeten trillingen wel een geringe kans op schade met zich brengen, maar dat niet aannemelijk is dat de huidige schade aan de woning van [eiser] door trillingen is veroorzaakt. [eiser] is er dus niet geslaagd het aan hem op dit punt opgedragen bewijs te leveren. De vordering tot betaling van het bedrag van € 465,25 zal daarom worden afgewezen.
Waardevermindering woning door onrechtmatige trillingshinder
2.7.
Ing. [naam taxateur] , taxateur, (hierna: [naam taxateur] ) heeft op 29 maart 2021 een rapport uitgebracht naar aanleiding van de vragen die de rechtbank hem bij vonnis van 18 november 2020 heeft gesteld. Naar aanleiding van de standpunten van partijen heeft de rechtbank [naam taxateur] daarbij ook gevraagd om - voor zover relevant - de waarde van de woning te bepalen met en zonder de schade zoals omschreven in r.o. 2.3. van het vonnis van 8 april 2020. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder r.o. 2.6. heeft overwogen, volgt dat ProRail niet aansprakelijk is voor de aan de woning vastgestelde schade. Eventuele daaraan gerelateerde aanvullende waardevermindering komt daarom evenmin voor vergoeding in aanmerking. Hetgeen [naam taxateur] daarover heeft geschreven en hetgeen partijen daarover hebben gesteld, laat de rechtbank daarom buiten beschouwing.
2.8.
[naam taxateur] schrijft in zijn rapport dat hij de waarde van de woning van [eiser] rond de peildatum (6 januari 2021) in de feitelijke situatie, uitgaande van het feitelijke gebruik, taxeert op € 310.875,-- (woning € 132.000,--, waarde helft van de grond rekening houdend met de ligging € 119.250,-- en helft van de grond “normale” ligging € 59.625,--). Er van uitgaande dat er geen trillingshinder als bedoeld in r.o. 4.10 t/m 4.12 van het tussenvonnis van 8 april 2020 wordt ondervonden, taxeert hij de waarde van de woning op € 330.750,-- (woning € 132.000,--, waarde helft van de grond rekening houdend met de ligging € 132.500,-- en waarde helft van de grond “normale” ligging € 66.250,--).
Over trillingen schrijft [naam taxateur] :
“Duidelijk is wel dat bij de woning [adres] de trillingssterkte hoger is dan bij de andere
onderzochtewoningen aan het spoor door mogelijk slingereffect.
Of de mate van trilling bij woning [adres] hoger is dan bij de naastgelegen woningen [straatnaam] 1,2,3,5,6 en 7 is uit de bijgevoegde stukken niet gebleken. En indien dit hoger is hoeveel hoger of zijn er wellicht nog meer woningen met een dergelijke trillingshinder of zelfs nog hogere hinder (…).
Interessant is de mate van hinder van de nabij/naast gelegen woningen van de woning nummer 4.Blijkbaar zijn daar geen klachten. Sterker nog deze woningen zijn “gewoon” zonder problemen verkocht.
Als blijkt dat alleen de woning [adres] door het slingereffect een veel hogere trillingsbelasting heeft dan de omringende woningen is dat zeker een nadeel en waarde drukkend.Zeker nu na zoveel correspondentie, procedures dhr. [eiser] de woning te koop zou aanbieden, dit moet melden (…). Bij melding van de hinder zal dat een potentiële koper afschrikken en ook als deze geen probleem heeft met de trillingshinder, dan zal hij of zij hiervan gebruik maken door een lagere bieding te doen (…).
Resumerend constateer ik de volgende feiten:
(…)
  • recent zijn [straatnaam] 8 en 13 verkocht tegen behoorlijke prijzen respectievelijk € 299.000,-- en
  • als blijkt dat de woning [adres] inderdaad een veel hogere belasting/hinder heeft van de trilling door het treinverkeer en bewoners hierdoor ernstige hinder van ondervinden is er sprake van een waarde drukkend effect, uit de onderzoeken van TNO [deskundigenbureau] en [expertisebureau] kan ik niet afleiden dat deze hinder groter is dan bij de naastgelegen en recent verkochte woningen aan de [straatnaam]
(…)
  • thans kan ondergetekende geen uitspraak doen over de trillingshinder maar ervan uitgaande dat de woning [adres] inderdaad meer hinder ondervindt dan de andere woningen, wordt de totale waardedaling getaxeerd op circa € 20.000,--
  • Uit recente transacties blijkt dat de woningen aan de [straatnaam] snel en tegen goede prijzen worden verkocht ondanks de ligging aan het spoor en de drukke N289 een doorgaande weg door [woonplaats] .
2.9.
[eiser] stelt dat met het rapport van [naam taxateur] het bewijs is geleverd dat zijn woning vanwege de als onrechtmatig beoordeelde trillingshinder in waarde is verminderd met een bedrag van € 20.000,--. Dat bij de nabijgelegen woningen aan de [straatnaam] eveneens sprake is van onrechtmatige hinder, is volgens [eiser] niet vast komen te staan. Indien ProRail stelt dat dit wel het geval is, rust de bewijslast van die stelling volgens [eiser] op ProRail.
2.10.
ProRail c.s. stelt dat met het deskundigenbericht van [naam taxateur] niet is bewezen dat sprake is van een waardevermindering van de woning van [eiser] als gevolg van trillingshinder. [naam taxateur] heeft immers niet vastgesteld dat de door hem genoemde voorwaarde voor de waardevermindering, namelijk dat [eiser] meer hinder ondervindt dan zijn buren, is vervuld. Bovendien heeft [naam taxateur] miskend dat hij slechts de onrechtmatige component van de hinder moest wegdenken. In plaats daarvan heeft hij de grondwaarde van het volledige perceel verminderd. De waarde van de woning is volgens [naam taxateur] onveranderd, aldus ProRail c.s. Ook heeft de deskundige volgens ProRail c.s. niet vastgesteld dat het mededelen van de onrechtmatige component van de hinder ertoe leidt dat kopers € 20.000,-- minder voor de woning zullen betalen.
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om ervan uit te gaan dat in de naastgelegen woningen in een zelfde mate trillingshinder wordt ondervonden als in de woning van [eiser] . ProRail en [eiser] hebben zich geen van beiden op het standpunt gesteld dat dit het geval is. [naam taxateur] heeft voor zijn taxatie van de woning van [eiser] aansluiting gezocht bij de vraag- en verkoopprijzen van diverse referentiewoningen die eveneens aan de [straatnaam] te [woonplaats] zijn gelegen. Daarnaast heeft hij gesproken met een ter plaatse bekende makelaar. Uit het rapport van [naam taxateur] leidt de rechtbank af dat hij geen relevant verschil in waarde heeft vastgesteld tussen de referentiewoningen aan de [straatnaam] (waaronder [straatnaam] 3) en de woningen in de directe omgeving, terwijl hij meent dat er bij meer hinder wel degelijk een waardeverminderend effect optreedt. Hieruit en ook uit de mededelingen van de door [naam taxateur] geraadpleegde makelaar kan worden afgeleid dat in andere woningen aan de [straatnaam] geen trillingshinder wordt ervaren. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het rapport van [naam taxateur] daarom voldoende bewijs van de stelling van [eiser] dat de waarde van zijn woning lager is als gevolg van de onrechtmatige trillingshinder. [naam taxateur] heeft het verschil in waarde getaxeerd op € 330.750,-- -/-
€ 310.875,-- = € 19.875,--. Dat [naam taxateur] het waardeverschil heeft opgenomen bij de waarde van de grond en niet van de woning zelf, is niet van belang. In antwoord op een daartoe strekkende vraag van mr. Keizer heeft hij daarvoor op pagina 41 van zijn rapport een afdoende verklaring gegeven: “Naar mening van ondergetekende is de waardevermindering door trillingshinder het gevolg van de ligging en dus van invloed op de grondwaarde”.
De rechtbank concludeert dan ook dat [eiser] er in is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren en stelt de schade als gevolg van waardevermindering van de woning vast op
€ 19.875,--. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Gederfd woongenot
2.12.
Bij vonnis van 8 april 2020 heeft de rechtbank overwogen dat ProRail aan [eiser] een bedrag van € 108,79 per maand dient te vergoeden wegens gederfd woongenot. Omdat [eiser] zijn vordering had beperkt tot de periode tot en met 2018, heeft de rechtbank overwogen dat de vordering tot een bedrag van € 8.812,-- zal worden toegewezen. [eiser] heeft thans zijn eis gewijzigd en vordert dat ProRail tevens zal worden veroordeeld tot een bedrag van € 108,79 voor iedere maand sinds januari 2019 dat de onrechtmatige trillingshinder voortduurt en [eiser] eigenaar blijft van de woning. ProRail heeft zich ten aanzien van dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Nu ProRail geen verweer voert, zal de rechtbank deze vordering eveneens toewijzen.
Immateriële schade door onrechtmatige trillingshinder
2.13.
Bij vonnis van 8 april 2020 heeft de rechtbank reeds overwogen dat [eiser] immateriële schade leidt als gevolge van onrechtmatige hinder. De rechtbank heeft die schade begroot op € 7.500,--. [eiser] heeft zijn vordering op dit punt aangepast aan het door de rechtbank begrote bedrag en ProRail heeft zich ook op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
2.14.
[eiser] vordert de toegewezen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de eerste aansprakelijkstelling, te weten 28 maart 2017, althans vanaf de datum van dagvaarden. De wettelijke rente over de toe te wijzen schadeposten is toewijsbaar vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. De rente over de schade wegens gederfd woongenot kan daarom pas na afloop van iedere maand worden toegewezen. Voor zover de vordering tot betaling van wettelijke rente betrekking heeft op schade wegens gederfd woongenot die op 28 maart 2017 nog niet was geleden, zal deze daarom worden afgewezen. De rechtbank zal in verband daarmee een splitsing maken van de toewijsbare vergoeding wegens gederfd woongenot in de periode tot en met maart 2017 en in de periode daarna. Voor het overige zal de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 28 maart 2017, aangezien de betreffende schade toen al was geleden en ProRail c.s. op dit punt geen verweer heeft gevoerd.
Verklaring voor recht
2.15.
[eiser] vordert thans onder meer te verklaren voor recht dat ProRail onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en nog steeds handelt door een treinspoor nabij de woning van [eiser] in gebruik te hebben dat bij het passeren van treinen trillingen veroorzaakt waardoor een kans van 4,5 à 5 % bestaat dat de woning van [eiser] beschadigd raakt. Hij stelt daartoe dat hij belang heeft bij de door hem op dit punt gevorderde verklaring voor recht, aangezien 5% kans op schade volgens [eiser] een onrechtmatige vorm van gevaarzetting is. Prorail c.s. voert verweer op dit punt.
2.16.
De rechtbank stelt voorop dat niet is komen vast te staat dan de trillingen door passerende treinen een kans van 4,5 à 5 % op schade aan de woning met zich brengen. Deskundige [deskundige] heeft die kans immers vastgesteld op 3,5 à 4 % (zie hiervoor r.o. 2.3). De deskundige noemt die kans “zeer klein”. [eiser] heeft nagelaten te onderbouwen op grond waarvan het enkele feit dat het in het leven roepen van een dergelijke zeer kleine kans op schade aan zijn woning jegens hem in de gegeven omstandigheden onrechtmatig is. Nu die onderbouwing ontbreekt en uit het deskundigenonderzoek is gebleken dat de jarenlange blootstelling aan door treinen veroorzaakte trillingen tot op heden nog niet heeft geleid tot schade aan de woning van [eiser] , kan niet worden geconcludeerd dat ProRail onrechtmatig handelt door een treinspoor nabij de woning van [eiser] in gebruik te hebben dat bij het passeren van treinen trillingen veroorzaakt waardoor een kans van 3,5 à 4 % bestaat dat de woning van [eiser] beschadigd raakt. De vordering tot een daartoe strekkende verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
2.17.
De vordering van [eiser] voor recht te verklaren dat ProRail onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en nog steeds handelt, doordat het treinspoor nabij de woning van [eiser] bij het passeren van treinen trillingen veroorzaakt waardoor voortdurend het woon- en leefgenot van [eiser] wordt beperkt met materiële schade wegens gederfd woongenot en immateriële schade wegens aantasting van zijn persoon tot gevolg, zal worden toegewezen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in het vonnis van 8 april 2020 (r.o. 4.9. e.v.) en hiervoor onder 2.12. en 2.13. heeft overwogen over de onrechtmatige trillingshinder en de schade die [eiser] daardoor lijdt en heeft geleden.
Deskundigenkosten en overige proceskosten
2.18.
[eiser] is er niet in geslaagd te bewijzen dat de schade aan zijn woning het gevolg is van door treinverkeer veroorzaakte trillingen. De kosten van het deskundigenonderzoek door [deskundige] dienen daarom voor zijn rekening te komen. De kosten van het deskundigenbericht van [deskundige] bedroegen (conform begroting) € 12.487,20. ProRail c.s. heeft de helft van deze kosten, zijnde € 6.243,60, als voorschot voldaan. [eiser] zal daarom worden veroordeeld om dit bedrag aan ProRail c.s. te betalen.
2.19.
De kosten van het deskundigenbericht van [naam taxateur] bedroegen (lager dan begroot) € 4.650,93. Beide partijen hebben een voorschot voldaan van € 2.383,70. Nu [eiser] er in is geslaagd te bewijzen dat zijn woning vanwege de als onrechtmatig beoordeelde trillingshinder in waarde is verminderd, komen de kosten van dit deskundigenonderzoek voor rekening van ProRail. ProRail zal daarom worden veroordeeld om het door [eiser] voorgeschoten bedrag van € 2.383,70 aan hem te betalen.
2.20.
Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de overige proceskosten compenseren, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring
2.21.
Het verweer van ProRail c.s. tegen de door [eiser] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling, wordt verworpen. Het enkele feit dat [eiser] een particulier is en dat aan ProRail c.s. niets bekend is over de financiële situatie van [eiser] brengt nog niet mee dat - zoals ProRail c.s. stelt – ProRail c.s. bij betaling aan [eiser] een groot restitutierisico loopt. Ook overigens heeft ProRail c.s. geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat haar belang bij behoud van de bestaande toestand opweegt tegen het belang van [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling.
Resumerend
2.22.
ProRail zal - uitvoerbaar bij voorraad - worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen: € 19.875,-- (waardevermindering woning) + € 6.527,41 (gederfd woongenot tot en met maart 2017) + € 7.500,-- ( immateriële schade) = € 33.902,41, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2017, alsmede tot een bedrag van € 108,79 voor iedere maand sinds april 2017 dat de onrechtmatige trillingshinder voortduurt en [eiser] eigenaar blijft van de woning, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het einde van iedere maand. Daarnaast zal ProRail worden veroordeeld tot betaling van de door [eiser] voorgeschoten deskundigenkosten van € 2.383,70, met wettelijke rente. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen op de in r.o. 2.17 vermelde wijze. De vorderingen van [eiser] worden voor het overige afgewezen.
2.23.
[eiser] zal worden veroordeeld om aan ProRail c.s. te betalen de door haar voorgeschoten deskundigenkosten van € 6.243,60, met wettelijke rente.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht, dat ProRail onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en nog steeds handelt, door sinds omstreeks 2000 een treinspoor nabij de woning van [eiser] in gebruik te hebben dat bij het passeren van treinen trillingen veroorzaakt waardoor voortdurend het woon- en leefgenot van [eiser] wordt beperkt met materiële schade wegens gederfd woongenot en immateriële schade wegens aantasting van zijn persoon tot gevolg;
3.2.
veroordeelt ProRail om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 33.902,41, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 28 maart 2017 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt ProRail om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 108,79 voor iedere maand vanaf april 2017 dat de onrechtmatige trillingshinder voortduurt en [eiser] eigenaar blijft van de woning, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van iedere maand tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt ProRail om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.383,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt [eiser] om aan ProRail c.s. te betalen het bedrag van € 6.243,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.6.
compenseert de overige kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, mr. J. de Graaf en mr. E.H.J.M. Thielen en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.