ECLI:NL:RBZWB:2022:1839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1987
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastinggeschil over verrekening van dwangsom met inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin deze zich onbevoegd had verklaard in een belastingkwestie. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de verrekening van een dwangsomvergoeding met de aanslag inkomstenbelasting 2016. De ontvanger had dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, met de mededeling dat de burgerlijke rechter bevoegd was voor geschillen over dergelijke verrekeningen.

Tijdens de zitting op 24 maart 2022 is de belanghebbende gehoord, bijgestaan door een persoon. De rechtbank heeft in haar beoordeling bevestigd dat zij zich terecht onbevoegd had verklaard. De rechtbank kon geen oordeel geven over de inhoudelijke gronden van het verzet, omdat deze niet relevant waren voor de onbevoegdheid. De rechtbank heeft benadrukt dat de burgerlijke rechter de juiste instantie is voor geschillen over de verrekening van dwangsommen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en mr. A. Krishnapillai, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/1987
uitspraak van 7 april 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 9 juli 2021, verzonden op 14 juli 2021.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank heeft de rechtbank zich ten aanzien van het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb onbevoegd verklaard op grond dat de (fiscale) bestuursrechter niet bevoegd is.
1.2.
Bij brief van 12 augustus 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Aldaar zijn – via een digitale beeldverbinding – verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [naam] .

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Belanghebbendes bezwaar tegen de verrekening van een bedrag van € 462 aan dwangsomvergoeding met de aanslag inkomstenbelasting 2016 is door de ontvanger bij uitspraak op bezwaar van 26 maart 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat er tegen die verrekening geen bezwaar openstaat. Daarbij is erop gewezen dat als belanghebbende het niet eens is met de verrekening hij zich kan wenden tot de burgerlijke rechter.
2.2.
De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting zijn de gronden verder toegelicht.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De rechtbank heeft zich bij de in verzet bestreden uitspraak onbevoegd verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is dat oordeel juist. Belanghebbende heeft tegen dit oordeel in verzet geen gronden ingebracht. Wel heeft belanghebbende gesteld dat de ontvanger ten onrechte heeft beslist tot verrekening van de dwangsom met de aanslag, omdat de dwangsom geen belasting is. Zoals ter zitting toegelicht, kan de rechtbank over dit standpunt geen oordeel geven, gelet op de onbevoegdheid van de rechtbank. Zoals ook is opgemerkt in de uitspraak op bezwaar van de ontvanger, is de burgerlijke rechter de bevoegde rechter voor geschillen aangaande door de ontvanger toegepaste verrekeningen. Gelet hierop is het verzet ongegrond.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 7 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.