ECLI:NL:RBZWB:2022:1828
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaken in de gemeente Schouwen-Duiveland
Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, alsook de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van twee onroerende zaken, gelegen aan [adres 1] en [adres 2]. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 27 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] vastgesteld op € 424.000 en die van [adres 2] op € 330.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 6 december 2019. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 18 maart 2022, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, via een beeldverbinding aanwezig was. De heffingsambtenaar heeft de waarderingen verdedigd en de rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn. De rechtbank heeft daarbij de vergelijkingsmethode als uitgangspunt genomen voor de waardebepaling en vastgesteld dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000 voor immateriële schade, waarvan € 167 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 833 voor rekening van de Staat. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, maar heeft wel proceskostenvergoeding toegewezen aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.