Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV, waarbij de eiseres een beroep had ingesteld tegen de weigering van een WIA-uitkering per 5 juni 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres, die eerder werkzaam was als activiteitenbegeleidster, uitviel door psychische en later ook lichamelijke klachten. De eiseres had op 12 maart 2020 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op basis van een medisch onderzoek. Tijdens de zitting op 25 februari 2022 was de eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en het UWV werd vertegenwoordigd door een arbeidsdeskundige.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig beoordeeld. De verzekeringsartsen hebben de klachten van de eiseres in kaart gebracht en vastgesteld dat zij, ondanks haar beperkingen, in staat is om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen medische reden is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de functies die aan de eiseres zijn aangeboden, passend zijn, en dat de eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.