Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Yoshikawa, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 23 januari 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting op 13 oktober 2020 gesloten, waarna een deskundige werd ingeschakeld om de medische situatie van eiser te beoordelen. Eiser had eerder al bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn uitkering, maar het UWV handhaafde zijn standpunt dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
De rechtbank heeft de rapporten van de deskundige, die op 31 maart 2021 zijn uitgebracht, als overtuigend beschouwd. De deskundige had eiser zelf onderzocht en kwam tot de conclusie dat er medische beperkingen waren, maar dat eiser in staat was om bepaalde werkzaamheden te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts van het UWV de beperkingen van eiser niet volledig had meegenomen in zijn beoordeling, maar dat de deskundige dit wel had gedaan. De rechtbank volgde de conclusies van de deskundige en oordeelde dat eiser met zijn beperkingen nog steeds in staat was om werkzaamheden als administratief medewerker en assemblagemedewerker uit te voeren.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het UWV de WIA-uitkering terecht had geweigerd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het UWV wel tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die op € 4.499,00 werden vastgesteld. Tevens moest het UWV het griffierecht van € 48,00 aan eiser vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 april 2022.