Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.W. van Voorst Vader, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het UWV van 10 november 2020. Dit besluit betrof de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV had in het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 48,36%, wat door eiseres werd betwist.
Tijdens de zitting op 22 februari 2022 is eiseres niet verschenen, terwijl het UWV vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) betrokken waren. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiseres, gezien haar medische situatie, tijdelijk beperkt was in haar arbeidscapaciteit, terwijl de verzekeringsarts b&b van mening was dat er geen reden was voor een permanente urenbeperking.
De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar beperkingen niet correct zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de geselecteerde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend zijn en dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van 48,36% terecht heeft vastgesteld. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding.