Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak betreffende de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2004/2005 en 2005/2006. De inspecteur van de Belastingdienst had deze verzoeken op 11 mei 2017 afgewezen. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 werd besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank zich heeft gebogen over de ingediende beroepen.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, hoewel zij zich op het Unierecht beriep, niet had aangetoond dat zij recht had op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende niet had ingestemd met een vervangende betaling, zoals voorgeschreven door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak. Hierdoor bestond er geen recht op teruggaaf. De rechtbank ging niet in op de klachten van de belanghebbende over onduidelijkheden in het rechtsherstel, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.