ECLI:NL:RBZWB:2022:1703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de beoordeling van vermogen

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het primaire besluit van 13 februari 2020 wees de aanvraag af, omdat het college het vermogen van eisers niet kon vaststellen. Het bestreden besluit van 12 mei 2020 verklaarde het bezwaar van eisers ongegrond. Tijdens de zitting op 29 oktober 2021 is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen een taxatierapport uit 2014 te overleggen, maar heeft later aangegeven dat een tweede mondelinge behandeling niet noodzakelijk was.

Eisers hebben aangevoerd dat hun aanvraag ten onrechte is afgewezen, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om het recht op bijstand vast te stellen. Ze stelden dat het college hun vermogen te hoog had getaxeerd en dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden in de bezwaarfase. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in 2014 onroerend goed in Turkije hebben overgedragen en dat de verkoopprijs van deze onroerende zaken van belang is voor de vaststelling van hun vermogen. Het college had een taxatierapport laten opstellen, maar eisers hebben tegentaxaties ingediend die volgens hen een meer reële waarde van de onroerende zaken bevatten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de door het college ingebrachte taxatie niet kan worden gebruikt voor de vaststelling van het vermogen, omdat er substantiële twijfels zijn over de juistheid van de taxatie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7083 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), beiden te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. S. Cakal,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eisers om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
In het besluit van 12 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 29 oktober 2021.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Tevens is voor hem verschenen [naam tolk] , tolk in de Turkse taal (nummer [nummer tolk] ). Het college heeft zich via telefonische verbinding laten vertegenwoordigen door mr. N. Melsen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen het taxatierapport uit 2014 te overleggen. De rechtbank heeft vervolgens partijen aangegeven een tweede mondelinge behandeling niet noodzakelijk te achten. Eisers noch het college hebben hierop aangegeven dat zij een tweede mondelinge behandeling wensen. De rechtbank heeft partijen hierna schriftelijk bericht dat het onderzoek gesloten is en dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1.
Feiten
Eisers hebben zich op 13 oktober 2019 gemeld bij het college voor het aanvragen van een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm op grond van de Participatiewet.
Bij brieven van 24 oktober 2019, 25 november 2019 en 3 januari 2020 heeft het college eisers een hersteltermijn geboden voor het verstrekken van ontbrekende gegevens.
Bij het primaire besluit heeft het college vervolgens de bijstandsaanvraag van eisers afgewezen, omdat het vermogen van eisers niet kan worden vastgesteld. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
Eisers voeren in beroep aan dat hun aanvraag om bijstand ten onrechte is afgewezen. Zij stellen dat voldoende informatie voorhanden is om het recht op bijstand vast te stellen.
Uit eigendomsaktes (tapu senedi) blijkt dat eisers bij de aanvraag in 2019 niet meer het onroerend goed in Turkije op hun naam hadden staan. Eisers hebben het onroerend goed in 2014 in eigendom overgedragen, maar kunnen van de verkoopsom geen bewijzen overleggen. In vergelijkbare zaken is het college in het geval van het ontbreken van een bewijs van het verkoopbedrag bij een nieuwe aanvraag uitgegaan van de taxatiewaarde bij de vermogensvaststelling.
Verder stellen eisers dat het taxatierapport dat het college in 2014 heeft laten opstellen, niet kan worden gebruikt voor de vermogensvaststelling, omdat dit een uitvloeisel is van een onrechtmatig onderzoek en omdat het geen actuele maar oude waardebepaling bevat. Ook moet volgens eisers rekening worden gehouden met de koers van de Turkse Lira (TL) op de datum van de aanvraag. [1]
Eisers stellen dat het college hun vermogen te hoog heeft getaxeerd en dat er bij hantering van de interingsnorm, ook als de inkomsten uit arbeid worden meegerekend, niet gesproken kan worden over een vermogensoverschrijding. Eisers hebben zelf de onroerende zaken laten taxeren door een erkende taxateur en de rapportage ingebracht.
Bovendien stellen eisers dat in de bezwaarfase ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Het telefoongesprek van 7 mei 2020 was geen hoorzitting.
Tot slot verzoeken eisers om toekenning van de bijstandsuitkering, inclusief rente vanaf de datum van de aanvraag.
3.
Wettelijk kader
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt in de eerste volzin dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 34 van de Participatiewet bepaalt – voor zover van belang – het volgende:
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
c. voor de gehuwden tezamen: € 12.450,00.
4.
Beoordeling
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 13 oktober 2019 tot en met 13 februari 2020.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [2]
4.3.
Het college heeft in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand van eisers meermaals een hersteltermijn aan hen verleend voor het overleggen van ontbrekende gegevens. Eisers hebben hierop gegevens overgelegd aan het college en zij stellen dat daarmee voldoende informatie voorhanden is om het recht op bijstand vast te stellen.
4.4.1.
Vaststaat dat eisers in 2014 de eigendom van de onroerende zaken in Turkije hebben overgedragen. Daarom dient de verkoopprijs van de verkochte onroerende zaken bij de vaststelling van het vermogen in aanmerking te worden genomen.
4.4.2.
Eisers stellen dat zij een koopsom ter hoogte van ongeveer € 16.000,- hebben ontvangen, maar dat zij hiervan geen bewijzen kunnen overleggen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij voor ongeveer € 16.000,- alles aan zijn broer heeft overgedragen om de schuld bij zijn broer weg te poetsen.
4.4.3.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het vermogen van eisers niet kan worden vastgesteld, omdat zij geen gegevens over de verkoop van de onroerende zaken hebben verstrekt. Het college heeft een taxatierapport laten opstellen door taxateur [naam taxateur] , gedateerd 29 augustus 2014, die de onroerende zaken heeft getaxeerd op 510.482,60 TL. Dit bedrag in TL heeft het college omgerekend naar een waarde van € 182.315,- bij verkoop in 2014. Het college stelt in het bestreden besluit dat, ook als van de veronderstelling wordt uitgegaan dat de verkoopprijs gelijk is aan de getaxeerde waarde van € 182.315,-, niet kan worden gesteld dat dan duidelijk is dat eisers niet over vermogen beschikken. Bij de berekening van de interingsnorm moeten namelijk eisers inkomsten uit arbeid op het normbedrag van € 1.503,31 per maand in mindering worden gebracht. Dat betekent dat de interingsnorm op een veel lager bedrag uitkomt en dan kan er wel sprake zijn van in aanmerking te nemen vermogen.
Peilmoment waardebepaling
4.5.
Nu uit de door eisers overgelegde tapu senedi blijkt dat de onroerende zaken op
27 oktober 2014 en 6 november 2014 in eigendom zijn overgedragen, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van onroerende zaken in 2014 van belang is. Vanaf dat moment beschikten eisers over de koopsom en konden zij daarop interen. In die zin verschilt deze zaak ook van de zaak in de uitspraak van deze rechtbank van 24 december 2015, waarnaar eisers verwijzen, omdat in die zaak betrokkenen het onroerend goed nog in eigendom hadden ten tijde van de aanvraag.
Mag het taxatierapport van het college worden gebruikt?
4.6.1.
Eisers voeren aan dat het taxatierapport van [naam taxateur] uit 2014 geen onderdeel kan uitmaken van de vaststelling van het vermogen, omdat het een uitvloeisel is van onrechtmatig onderzoek.
4.6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor zover hier al moet worden geoordeeld dat het taxatierapport is opgesteld in het kader van een vermogensonderzoek dat onrechtmatig is, heeft dit geen gevolgen voor het bestreden besluit. Noch dit vermogensonderzoek, noch een nader onderzoek dat uitsluitend een vervolg is op en onlosmakelijk verweven is met dat vermogensonderzoek, heeft geleid tot de hier bestreden besluitvorming. [3] Eisers hebben in de aanvraagprocedure zelf melding gemaakt van onroerend goed in Turkije. Dit blijkt uit de
e-mails van 5, 8 en 9 december 2019. Ook bij een eerdere aanvraagprocedure in 2016 heeft de toenmalige advocaat van eisers melding gemaakt van het onroerend goed in Turkije. Dit blijkt uit de e-mail van mr. Acun van 4 januari 2016. In dat kader is de taxatie van de waarde van het onroerend goed in Turkije bij de in dit geding bestreden besluitvorming betrokken. Daarmee is de keten van onrechtmatigheid, voor zover die bestond, in ieder geval verbroken. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het taxatierapport van [naam taxateur] dan ook in de bestreden besluitvorming worden betrokken.
Tegentaxaties
4.7.1.
Eisers hebben tegentaxaties ingediend, die volgens hen een meer reële waarde van de onroerende zaken bevatten. De taxaties zijn op 14 oktober 2020 uitgevoerd door taxateur [naam taxateur2] en neergelegd in rapportages van
15 oktober 2020.
4.7.2. De rechtbank is van oordeel dat de door eisers ingebrachte tegentaxaties aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de door taxateur [naam taxateur] vastgestelde waarde van de onroerende zaken.
4.7.3. Eisers stellen dat de tegentaxaties zijn opgesteld door een erkende taxateur, die ook als betrouwbare taxateur is erkend door het Sociaal Attaché in Turkije. Dat de tegentaxatie is opgesteld door een erkend taxateur wordt door het college niet bestreden. Bij het taxatierapport is ook een afschrift van de licentie taxatiespecialist gevoegd. Uit de rapportages volgt dat bij de tegentaxatie kadastrale informatie is betrokken en ook informatie over de ligging, de omgeving en de bestemming van de onroerende zaken. Verder blijkt uit de rapportages dat de taxateur op 14 oktober 2020 heeft gesproken met de bevoegde ambtenaar van het Directoraat voor Bestemmingszaken en de dienstdoende ambtenaar van het Directoraat voor het Eigendomsregister. Ook kan uit de rapportages worden afgeleid dat onderzoek ‘met het blote oog’ heeft plaatsgevonden en zijn foto’s, kaarten en tapu senedi (eigendomsakten) van de percelen bijgevoegd. Bij de waardebepaling heeft de taxateur andere gronden (precedenten) betrokken, die te koop staan of zijn verkocht in hetzelfde gebied.
De rapportages bevatten informatie over in totaal acht percelen. Op één van de percelen staat een bouwwerk. De taxateur van eisers heeft wat betreft de gronden een waardebepaling opgenomen voor alle jaren van 2014 tot en met 2020. Voor wat betreft het bouwwerk op kavel 467, perceelnummer 27, heeft de taxateur alleen een onofficiële waarde in 2020 vastgesteld, omdat het een illegaal bouwwerk zou betreffen.
4.7.4.
De rechtbank heeft de over 2014 getaxeerde waardes van de gronden (percelen) in TL uit de door eisers en het college overgelegde rapportages opgenomen in onderstaande tabel:
Eisers (TL 2014)
College (TL 2014)
Kavel nr. 485, Perceel nr. 4
7.5
8.885,26
Kavel nr. 485, Perceel nr. 6
Kavel nr. 485, Perceel nr. 24
Kavel nr. 482, Perceel nr. 1
Kavel nr. 523, Perceel nr. 3
2.899
Kavel nr. 486, Perceel nr. 7
60
501.627,50
Kavel nr. 486, Perceel nr. 24
Kavel nr. 486, Perceel nr. 27
4.7.5.
De rechtbank overweegt dat het grootste verschil zit in de waardebepaling van de gronden op kavel 486. Dit verschil lijkt voort te komen uit de bestemming van de gronden. De taxateur van het college, [naam taxateur] , gaat bij de waardebepaling namelijk uit van bouwgrond:
“Daar de onroerende goederen nrs 486/27, 486/7 en 486/24 zich binnen het plangebied van de Gemeente bevinden hebben zij de status van bouwgrond verkregen en is de waarde berekend op basis van de waarde van bouwgrond.”Opvallend is wel dat in de kop bij deze percelen de omschrijving
“landbouwgrond”wordt gegeven. De door eisers ingeschakelde taxateur gaat bij de waardebepaling ervan uit dat de gronden op kavel 486 landbouwgronden zijn zonder bestemming en verwijst daarbij naar het gesprek met de bevoegd ambtenaar van het Directoraat voor Bestemmingszaken:
“Hij heeft bevestigd dat het gebied uit landbouwgrond bestaat, dat kavel 486 perceel 7 de hoedanigheid ‘landbouwgrond’ heeft en er geen bestemming aanwezig is. Wanneer een bestemmingsplan wordt gemaakt, mag er een gebouw van 3 verdiepingen worden neergezet en zal een oppervlakte van 400 m2 worden gebruikt voor wegaanleg. Uit plaatselijk onderzoek is gebleken dat er een gebouw staat op perceel 7, dat deze geen bouwvergunning heeft, dat het illegale bouw betreft. Kavel 486 perceel 27 betreft landbouwgrond zonder bestemming en behoeft een perceelplan voordat een bestemming kan worden toegewezen. Ook is vernomen dat een oppervlakte van 482 m2 zal worden gebruikt voor wegaanleg. Kavel 486 perceel 24 betreft landbouwgrond zonder bestemming en behoeft een perceelplan voordat een bestemming kan worden toegewezen. Ook is vernomen dat een oppervlakte van 957 m2 zal worden gebruikt voor wegaanleg.”
4.7.6.
Dit substantiële verschil in waardering en de motivering daarvan geeft de rechtbank reden om te twijfelen aan de juistheid van de door taxateur [naam taxateur] vastgestelde waarde van de onroerende zaken. Naar het oordeel van de rechtbank kan die taxatie dan ook niet, bij het ontbreken van een nadere toelichting daarop, aan de bestreden besluitvorming ten grondslag worden gelegd.
4.8.
Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard.
5.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal, om het bestreden besluit van een deugdelijke motivering te kunnen voorzien, nader onderzoek moeten (laten) doen naar de waarde van de onroerende zaken ten tijde van de verkoop in 2014, dan wel alsnog moeten motiveren waarom de tegentaxatie niet de waarde van de onroerende zaken vaststelt. Gelet op de aard en mogelijke duur van dit nader onderzoek, ziet de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus. Daarom zal de rechtbank het college opdragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eisers met in achtneming van deze uitspraak.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed. Ook zal de rechtbank het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 1 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 24 december 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:8497.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:404.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1010, r.o. 4.5.2.