In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2012, 2013 en 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021, maar dat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden in afwachting van de Deka-zaak in hoger beroep. De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft de uitspraak openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.